28 oktober 2005

EGOSTRIP (28)

Antwerpen. Op de stand van Manteau in de Boekenbeurs ontmoet ik een nieuwe auteur. Pierre Aspeslagh. Bescheiden maar zelfverzekerd. Schalkse tinteling in de ogen. Recht tegenover ons signeert Tom Lanoye : aan de lopende band. Straks komt Jef Geeraerts hier zoals elk jaar bij Manteau hetzelfde doen. Zelf zal ik die dag één boek kwijt geraken. Dan wel aan Marc Uytterhoeven, je hebt de lezer die je niet verdient. Ik ben het al lang gewoon een ‘behoorlijk onbekend’ auteur te zijn. De weg is lang en loopt niet over rozen. Ik schik me goedschiks kwaadschiks in mijn lot. Het heeft ook een hoop voordelen.Pour écrire heureux, écrivons cachés. Als ik maar schrijven mag. Elk krijgt zijn deel en speelt zijn rol. Pierre Aspeslagh geeft me heel terloops te kennen dat hij vastbesloten is om zowel Jef Geeraerts als Bob Mendes binnen de kortste keren naar de kroon te steken. Bob Mendes is dan een nogal succesvolle auteur die bekroond wordt met De Gouden Strop en in die dagen de ene na de andere zogeten faction-thriller aflevert. Een goedlachse welvarende ex-boekhouder die graag golft en zijn laptop meesleurt tot op de boekenstand. Momenteel komt Pierre Aspeslagh nog aan de kost als concierge in de Heilige Bloedkapel. Maar daar zal nu zo te horen gauw verandering in komen. En inderdaad, in de jaren na onze kennismaking zal hij met megasucces het ene boek na het andere op Vlaanderen loslaten. Hij zal Brugge ruilen voor Blankenberge. Met de opbrengst van zijn boeken zal hij appartementen offreren aan elk van zijn dochters. Hij zal hertrouwen als een BV. Zijn werk zal vele malen verfilmd worden. Hij zal de merknaam Duvel als geen ander promoten, zelf het gelijknamige drankje daarbij gretig consumerend. Hij zal als Pieter Aspe het land der letteren veroveren.
Deze week viert hij zijn miljoenste boek. Misschien dat hij het nu wel wat rustiger aan doet, lees ik in de krant. Bijvoorbeeld nog maar één boek per jaar schrijven, in plaats van twee. Maar eerst wil hij toch eens goed natrekken ‘of het financieel plaatje dan nog wel klopt’. De valstrik van het succes. Eindigen als tikmachine die de winkel draaiend houdt met nog maar een variatie op het thema kassa kassa.
Nee, de druiven zijn niet te groen. Wie als schrijver veel boeken verkoopt, beantwoordt aan de vraag van de lezer. En dat is toch de niet te versmaden bedoeling. Met goed lopende boeken is alleman content : de schrijver, de lezer, de uitgever en de boekverkoper. Wie als auteur zijn werk aan de straatstenen niet kwijt krijgt, moet niet janken of de schuld elders zoeken, bij de markt of bij de uitgever. Dit heeft hij vooral aan zichzelf te danken. Hij moet gewoon herkenbare boeken schrijven. Boeken van zijn tijd, eigentijdse boeken. Boeken met body. Knap geschreven. Met één stevige verhaallijn of een handig vervlochten net van verhaallijnen, à la Dos Passos. Subtiele ontwikkeling van de personages. Al die formules zijn welbekend. Ze worden zelfs gedoceerd in wat ze Amerikaanse Creative Writing-cursussen noemen. Maar de cocktail blijft geheim. En zo simpel als het lijkt, is het allemaal niet. Het goede boek op het juiste moment. Het juiste thema. De juiste stijl. De juiste promotie. De juiste populaire programma's. De mond aan mond reclame. Dan nog zullen er voor-en tegenstanders zijn. Dan nog blijft het afwachten hoe zo’n boek gepercipieerd wordt. Of de markt vindt dat je boek gedateerd is of juist te vroeg komt. Of de kritiek vindt dat het geniaal is of ruikt naar maakwerk. Met een boek kan het altijd alle kanten uit. Zie de gemengde reacties op ‘Zwerm’, de turf van Peter Verhelst. Het heeft geen zin om koppiger te willen zijn dan wat de lezer lezen wil. De lezer heeft het laatste gelezen woord. Altijd. En de schrijver ondertussen, hij schrijft voort. Na een genadeloze kritiek, weer een afwijzing gaat hij gewoon monter weer aan de (aspe)slag. Zie ook Camus. Le mythe de Sisyphe.

Gent. Het is nu eenmaal officieel. Ik kan er niet onderuit. Geboren Gentenaar ben ik. Getogen Ronsenaar dat wel. Ronsenaar van de derde generatie. En ik heb er zelf nog twee aan toegevoegd. Maar toch : geboren te Gent. Goede vrienden (geboren) Ronsenaars plegen er mij mee te plagen.
Let wel, ik hou enorm van mijn geboortestad Gent. Ik heb er (al te weinig) gestudeerd, eventjes gewoond, een kwarteeuw gewerkt, ik kom er nog graag en vaak. Zelfs om mee te doen aan een Germania-studentenkwisje omtrent diverse muziekgenres waarvan ik de vragen nog niet eens snap. Ik vind Gent mooier dan ooit en de Gentenaars zijn heel oprechte mensen. Recht voor de raap, zoals ik het hebben mag. Maar Ronse is dus wel mijn stad : de stad van mijn dromen. Naar Gent trok ik om er geboren te worden in de kliniek van de toen blijkbaar nogal gereputeerde dokter Daels. Dit om strikt medische redenen. Met mijn voorgangertje in de moederschoot was het in Ronse al fout gegaan, hij nam de deadline nogal letterlijk. Vandaar. Nog voor mijn geboorte was ik dus al ‘een geval’. Orphale Crucke, ere-burgemeester van Ronse en vriend voor het leven, noemde me sindsdien ‘un cas à suivre’, toen hij bovenop de Kwaremont mijn tweede roman ‘Bal Masqué’ inleidde. Soms moet je me wel héél erg liefhebben om me als ‘cas à suivre’ te blijven volgen. En toch. Er zijn er. Vergis je daar niet in.