24 november 2005

EGOSTRIP (44)

Ronse. Eindelijk is zij rijklaar. Melkbrigade-wit was ze aanvankelijk. Geduldig heb ik haar afgeschuurd. Met liefde heb ik haar een lekker Ruminebad gegeven. Met passie heb ik haar gelakt. Ferrarri-rood.Pure passie. Nu oogt ze daar in de garage als een Venus. Achter de stomme vele malen gereviseerde ouwe Opel Kapitän in verwijfd bois de rose. Mijn eigen lief monstertje. Mijn moordmachientje. Mijn zelf getunede bolide. De mooiste gokart ter wereld die van mij de eerste Ronsese wereldkampioen Formula One gaat maken.
Doch eerst Belgisch Kampioen Competitie Gokart. De Brusselse kartconstructeur heeft me verzekerd dat de motor loopt als een mini Mac Laren. De bandjes ? Die zal ik nooit verslijten.
‘Non, peike. Des Englebert. Tu vois ça d’ici. Tu payes comment ?’
Ik ben onderweg naar internationale roem. Mij wacht glorie op de circuits van Silverstone en Monza. Niemand houdt me tegen. Ik ben ervoor geboren. Ik voel het aan mijn zware rechtervoet. Dit is de eerste stap. Eindelijk mijn eigen competitiekart.Type JLO. 125 cc. De letters staan voor de initialen van mijn constructeur. Jean-Louis Olivier. Nee, geen familie van Olivier Gendebien.
‘Mais presque, peike. Et je veux du cash.’
We vormen team, mijn constructeur en ik. Onze deal is als volgt. Ik bezorg hem cash al het spaargeld uit het geheime spaarcentenkoffertje van bij mijn tante Lène. Hij levert me de tweedehandskart aan huis.
‘Tu vas voir. Une perle rare.’
Mijn zoektocht naar een geschikte koersmachine heeft lang geduurd. De weg naar de Formule 1-roem loopt niet over rozen. Toch niet voor een vijftienjarige Ronsenaar. Zonder middelen van bestaan behalve wat zakgeld op zondag. En zonder connecties in het milieu van de Nurburgring. Maar nu staat hij daar voor me. Fer-ra-ri-rood.
Ik heb alles bijeen in mijn atelierhoekje achterin de garage. De hele kampioenenkit. Mijn jerrycan uit de Stock Américain. Vol Shell. Stop een tijger in je motor. Mijn grijze Jim Clark-valhelm. Mijn glimmende Italiaanse lederen handschoenen. Geplukt uit de kist met Bommelkostuums. Afgeknipt halverwege de bovenste vingerkootjes. Doorpriemd aan de bovenkant. Mijn koningsblauwe overall met Biral Oil erop. En het steigerend paard van Enzo.
Mijn witte All Stars. Mijn Ray Ban-zonnebril. Gevonden op de dijk van Dinard. Mijn lege Chiquitabananakrat. Voor de startprocedure van mijn heerlijk lekker monster.
Ik heb daartoe een bijzonder innovatieve techniek ontwikkeld. Normaal dient mijn moordmachine in gang te worden geduwd via duwassistentie van mijn teamgenoten. Doch vanmiddag zijn ze toevallig naar het interscholenvoetbaltornooi. Noodgedwongen dien ik als toekomstig wereldberoemd piloot mezelf in gang te duwen. Men schuive aldus de Chiquitakrat onder de gokart. Zo dat de achterste wielen vrij kunnen draaien. Men trekke de motor in gang aan het touwtje. Tijdig lossen. Dit om de terugslag in uw wezen te vermijden.
Bij een vorige poging belandde mijn linkerduim fijn gemixed in de aandrijfketting. Had ik ongeveer twee linkerduimen. Men rukke met een korte krachtige ruk. Voilà. Mijn liefje draait warm. Ze hinnikt. Ze kirt. Ze miauwt. Ze kreunt. Ze gilt. Nu handig wezen. Denken aan de start van de 24 uren van Le Mans. Met de rechterhand mijn antiloopje lichtjes optillen. Met de linkervoet de krat wegkeilen. Dan in mijn gokart jumpen. Go go go !.
The rythm of my heart is beating like a drum. Mijn hart is mijn kart.

Maarkedal. Dit, dames en heren beste autosportliefhebbers hier bijeen te Zolder, te Francorchamps, te Nijvel, te Maarkedal, dit is dus mijn geliefkoosd oefencircuit. De grote Steenweg neder. Nederolbeekstraat door. Aan kruidenier Erregat een prachtige pirouette en zo terug. Uitkijken voor de grote camion van Transport Van Herpen. Of ik glij eronder. Vliegt mijn Jim Clark-kop tussen de stapel bieten. Eindig ik als klontje in de suikerfabriek van Escanafles. Honderdtwintig per uur. Kruissnelheid. Mijn kart is een vliegend tapijt. Ik lig plat. Zonnebril vol speeksel en snot. En geen ruitenwissers. Ijzig die wind. Altitude : tien centimeter boven de bietenblubber. Nu het betere bochtenwerk. Broeke beneden terug naar de Steenbrugge. Met de ogen dicht. Ik ben Michel Vaillant. Ik ben Steve Warson. Ik word Stirling Moss. Ik word Graham Hill. Ik ben de nieuwe Jack Brabham. Oefenstonde geslaagd. Tijden moeten nog beter. I need a Heuer Chronograph, sir. Morgen gaan zien bij Urbain Van Habost in de Wijnstraat.

Ronse. Terug in mijn autostal Scuderia Rothnacum. Tijden evalueren. Tabellen opstellen. Een toekomstig kampioen dient te kunnen spelen met statistieken. Doch eerst mijn machine weer proper krijgen. Met Sidol. Nee met Silvo. De ketting met Negrita. Mooi zwart. Mijn overwinning hangt af van een al dan niet perfecte drijfketting. Elk detail is van tel. Morgen durf ik het aan. Doe ik de Omloop van Ronse. Steenbrugge, Kruissens, Zandstraat, Kwaremont, Zonnestraat, Steenbrugge. Erop of eronder. Met de ogen dicht. Ik moet mijn machine leren voelen. Ik moet ze ruiken. Ik moet ze strelen. Ik kus ze.
Honderdmaal pompen voor het slapengaan. De buik moet plat. Mag de stuurknuppel nooit hinderen. Rugspieren versterken. Tegen de schokken. Kassei is de ergste vijand van de gokartkampioen. Kasseien dienen verboden te worden. Ik moet dringend op zoek naar sponsors. Morgen schrijf ik naar Kent. Nee naar Bastos. Nee naar Groene Michel. De weg naar de roem is lang. Doch de kick van pure naakte snelheid over beton, onbeschrijflijk. Daar doe je het voor.
Vroeg naar bed. Zenuwen de rust geven. Doch eerst dat nieuwe verhaal van Jean Graton. ‘Michel Vaillant tegen de mysterieuze X’.

Groot-Bijgaarden. Afspraak rechtover de krant. Brussels Kart. Tornooi van de redactie. Met extra genodigden van de marketingafdeling. Teambuilding kweken. Diego Garcia, zoon van Digno doet ook mee. Ik gooi mezelf door de eerste bochten. De ogen dicht. Denkend aan Maarkedal. Vol gas. Geen krimp tot diep in de bocht. Dan knal op de rem en go go go kart. De anderen wijken. De anderen gaan er allemaal af. Bang voor bochten. Alleen Diego wijkt niet. Hij steekt me voorbij. Ik moet hem laten gaan. Ik moet, Bernie. Ik kan niet anders. Het is dat of de crash. Ik gun hem zijn palm. Hij mag hem steken waar het jeukt zijn palm. Ik ga voor het interne redactietornooi. Bocht na bocht secondenwinst. Liters zweet, maar het loont. De pijn van het zijn verdwijnt tijdens het Diner der Kampioenen na. Ik krijg een oorkonde
‘Beste Go-Karter van de Krant.’
Mijn jongensdroom wordt waar. Vijfendertig jaar later. Het bewijs van mijn nieuwe status als kampioen hang ik goed zichtbaar achter mijn desk op de redactie. Naast de bladindeling van de weekendbijlagen. Zeer tot ongenoegen van. Zeer tot ergernis van. Doch : vae victis.
Bij mijn afscheid van de krant blijkt uitgerekend het enige wat ik van dertig jaar journalistiek wou bewaren ‘ergens’ verdwenen. Slechte verliezers zijn het. Mij wordt in dit leven geen kampioenenroem gegund. Ik eis eerherstel. Op het circuit van Monaco.