28 oktober 2005

EGOSTRIP (28)

Antwerpen. Op de stand van Manteau in de Boekenbeurs ontmoet ik een nieuwe auteur. Pierre Aspeslagh. Bescheiden maar zelfverzekerd. Schalkse tinteling in de ogen. Recht tegenover ons signeert Tom Lanoye : aan de lopende band. Straks komt Jef Geeraerts hier zoals elk jaar bij Manteau hetzelfde doen. Zelf zal ik die dag één boek kwijt geraken. Dan wel aan Marc Uytterhoeven, je hebt de lezer die je niet verdient. Ik ben het al lang gewoon een ‘behoorlijk onbekend’ auteur te zijn. De weg is lang en loopt niet over rozen. Ik schik me goedschiks kwaadschiks in mijn lot. Het heeft ook een hoop voordelen.Pour écrire heureux, écrivons cachés. Als ik maar schrijven mag. Elk krijgt zijn deel en speelt zijn rol. Pierre Aspeslagh geeft me heel terloops te kennen dat hij vastbesloten is om zowel Jef Geeraerts als Bob Mendes binnen de kortste keren naar de kroon te steken. Bob Mendes is dan een nogal succesvolle auteur die bekroond wordt met De Gouden Strop en in die dagen de ene na de andere zogeten faction-thriller aflevert. Een goedlachse welvarende ex-boekhouder die graag golft en zijn laptop meesleurt tot op de boekenstand. Momenteel komt Pierre Aspeslagh nog aan de kost als concierge in de Heilige Bloedkapel. Maar daar zal nu zo te horen gauw verandering in komen. En inderdaad, in de jaren na onze kennismaking zal hij met megasucces het ene boek na het andere op Vlaanderen loslaten. Hij zal Brugge ruilen voor Blankenberge. Met de opbrengst van zijn boeken zal hij appartementen offreren aan elk van zijn dochters. Hij zal hertrouwen als een BV. Zijn werk zal vele malen verfilmd worden. Hij zal de merknaam Duvel als geen ander promoten, zelf het gelijknamige drankje daarbij gretig consumerend. Hij zal als Pieter Aspe het land der letteren veroveren.
Deze week viert hij zijn miljoenste boek. Misschien dat hij het nu wel wat rustiger aan doet, lees ik in de krant. Bijvoorbeeld nog maar één boek per jaar schrijven, in plaats van twee. Maar eerst wil hij toch eens goed natrekken ‘of het financieel plaatje dan nog wel klopt’. De valstrik van het succes. Eindigen als tikmachine die de winkel draaiend houdt met nog maar een variatie op het thema kassa kassa.
Nee, de druiven zijn niet te groen. Wie als schrijver veel boeken verkoopt, beantwoordt aan de vraag van de lezer. En dat is toch de niet te versmaden bedoeling. Met goed lopende boeken is alleman content : de schrijver, de lezer, de uitgever en de boekverkoper. Wie als auteur zijn werk aan de straatstenen niet kwijt krijgt, moet niet janken of de schuld elders zoeken, bij de markt of bij de uitgever. Dit heeft hij vooral aan zichzelf te danken. Hij moet gewoon herkenbare boeken schrijven. Boeken van zijn tijd, eigentijdse boeken. Boeken met body. Knap geschreven. Met één stevige verhaallijn of een handig vervlochten net van verhaallijnen, à la Dos Passos. Subtiele ontwikkeling van de personages. Al die formules zijn welbekend. Ze worden zelfs gedoceerd in wat ze Amerikaanse Creative Writing-cursussen noemen. Maar de cocktail blijft geheim. En zo simpel als het lijkt, is het allemaal niet. Het goede boek op het juiste moment. Het juiste thema. De juiste stijl. De juiste promotie. De juiste populaire programma's. De mond aan mond reclame. Dan nog zullen er voor-en tegenstanders zijn. Dan nog blijft het afwachten hoe zo’n boek gepercipieerd wordt. Of de markt vindt dat je boek gedateerd is of juist te vroeg komt. Of de kritiek vindt dat het geniaal is of ruikt naar maakwerk. Met een boek kan het altijd alle kanten uit. Zie de gemengde reacties op ‘Zwerm’, de turf van Peter Verhelst. Het heeft geen zin om koppiger te willen zijn dan wat de lezer lezen wil. De lezer heeft het laatste gelezen woord. Altijd. En de schrijver ondertussen, hij schrijft voort. Na een genadeloze kritiek, weer een afwijzing gaat hij gewoon monter weer aan de (aspe)slag. Zie ook Camus. Le mythe de Sisyphe.

Gent. Het is nu eenmaal officieel. Ik kan er niet onderuit. Geboren Gentenaar ben ik. Getogen Ronsenaar dat wel. Ronsenaar van de derde generatie. En ik heb er zelf nog twee aan toegevoegd. Maar toch : geboren te Gent. Goede vrienden (geboren) Ronsenaars plegen er mij mee te plagen.
Let wel, ik hou enorm van mijn geboortestad Gent. Ik heb er (al te weinig) gestudeerd, eventjes gewoond, een kwarteeuw gewerkt, ik kom er nog graag en vaak. Zelfs om mee te doen aan een Germania-studentenkwisje omtrent diverse muziekgenres waarvan ik de vragen nog niet eens snap. Ik vind Gent mooier dan ooit en de Gentenaars zijn heel oprechte mensen. Recht voor de raap, zoals ik het hebben mag. Maar Ronse is dus wel mijn stad : de stad van mijn dromen. Naar Gent trok ik om er geboren te worden in de kliniek van de toen blijkbaar nogal gereputeerde dokter Daels. Dit om strikt medische redenen. Met mijn voorgangertje in de moederschoot was het in Ronse al fout gegaan, hij nam de deadline nogal letterlijk. Vandaar. Nog voor mijn geboorte was ik dus al ‘een geval’. Orphale Crucke, ere-burgemeester van Ronse en vriend voor het leven, noemde me sindsdien ‘un cas à suivre’, toen hij bovenop de Kwaremont mijn tweede roman ‘Bal Masqué’ inleidde. Soms moet je me wel héél erg liefhebben om me als ‘cas à suivre’ te blijven volgen. En toch. Er zijn er. Vergis je daar niet in.

27 oktober 2005

EGOSTRIP (27)

Lettre de mon machin

Beste Joost,

Je schrijft me dat je mijn blog bezoekt. Bijna schreef ik blok, grapje. Je vraagt of ik een gesprek zie zitten. Ik ga geen enkel gesprek uit de weg met mensen die de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens onderschrijven en die geen onderscheid maken tussen alle broeders op deze planeet : noch van rang, ras, taal, afkomst, religieuze of filosofische overtuiging. Voor de verkozene des volks die je bent, lijkt me zoiets vanzelfsprekend. Ik deel je politieke standpunten totaal niet. Voor zover mij bekend via het blad van je partij, het Vlaams Belang. Dit hoeft echter voor mij geen bezwaar te zijn om je te ontmoeten. Indachtig deze vaste boutade van Walter Cabus, één van mijn oud-hoofdredacteuren bij de krant Het Volk : ‘Messieurs, du choc des idées jaillit la lumière.’
Zoals je al weet sinds dat Wietiedebat in De Brouwerij stop ik me niet weg als het erom gaat mijn mening te verdedigen. Ik meen wat ik zeg en ik schrijf wat ik denk. Nooit koester ik daarbij ook maar één seconde de gedachte dat ik de wijsheid in pacht heb. Het is wél mijn mening. Overigens één mening als een andere. En ik schrijf ze in de krant. Of in een boek. Of in een toneelstuk. Of in een filmscenario. Of hier. Omdat ik nu eenmaal gekozen heb voor een schrijvend bestaan. Mijn mening over Ronse is dan wel geïnspireerd door honderden gesprekken met Ronsenaars, straks veertig jaar al. Ronsenaars van alle slag die hun bezorgdheid over onze geliefde stad bij me kwijt willen. Een vertrouwen dat ik nooit wil beschamen en waarvoor ik ze bij deze dank.
Waarom schrijf ik je nu ook nog eens via mijn blog, nadat ik je al persoonlijk antwoordde in een mail? Omdat ik geloof dat je het best goed meent met Ronse. Omdat een aantal van mijn stadsgenoten je naar het stadhuis hebben gestuurd in de verwachting dat je daar problemen aankaart die mensen in Ronse dagelijks ervaren. Want het klopt natuurlijk dat er van alles mis is in Ronse. Een hoop problemen dankt deze stad aan de Wet Gilson van ’63 en de faciliteiten die Ronse tussen twee stoelen hebben gedropt. Een vergeten nomansland tussen Vlaanderen en Wallonië. De Ronsenaars van de voormalige Volksunie, de pioniers van de Vlaamse Vriendenkring en Frans De Ruyck bij de toenmalige CVP hebben het altijd bij het rechte eind gehad. De faciliteiten zijn een ramp voor Ronse. Andere oorzaak van de Ronsese malaise ligt in het goed bedoelde maar verkeerd begrepen politiek correcte denken van de mensen die deze stad besturen. Allemaal Ronsenaars, Luc Dupont voorop, die vanuit hun eigen democratische overtuiging met hun oprecht solidariteitsstreven al te vaak botsen op misbruikte verdraagzaamheid door nieuwe Ronsenaars afkomstig van Wallonië of veel verder. Die twee oorzaken, de ene een linguïstieke, de andere een maatschappelijke, maken dat het gevoel hier overheerst ‘dat de mensen van Ronse het beu zijn’.
Je wil Ronse redden van de ondergang. Het is maar hoe je het aanpakt. Zelf ben ik een schrijvelaar. Soms wordt me al eens gevraagd waarom ik zelf niet op een lijst ga staan. Als ik het allemaal toch zo goed weet uit te leggen in mijn stukjes. Omdat mijn ding schrijven is : een grondwettelijk recht. Ik verzeker je dat zo’n schrijvend bestaan minstens even zwaar en veel minder lucratief is dan pakweg een paar jaar in het Vlaams Parlement zetelen om daarna te genieten van een vet parlementair pensioen. Je ne dirai rien mais suivez mon regard...
De reden waarom ik je schrijf is exact dezelfde waarom ik het woord nam op dat Wietiedebat. Je zal de problemen nooit oplossen door de mensen van Ronse tegen elkaar op te zetten en bepaalde bevolkingsgroepen te overladen met alle zonden van, bijna schreef ik Israel. We zullen er uit geraken met solidariteit, broederlijkheid, verdraagzaamheid, respect voor de Belgische wetten, wederzijds respect, enthousiasme en veel liefde voor Ronse.
Ik ben je nu niet aan het schrijven dat alles hier getolereerd moet worden. Wel integendeel. Twee jaar lang heb ik de theaterrepetities van ‘De Gok van Hermes’ en van de revue ‘Tavi in het Paradijs’ bijgewoond in de Volksbond. Twee jaar lang heb ik me ‘s avonds op straat afgevraagd wat al die veel te dure wagens bevolkt met jonge mannen daar verloren hadden in het donker op de parking van Delhaize. Een aantal dingen in Ronse kunnen gewoon niet langer. Ik hoor al die verhalen ook wel. Op het basket. In het minivoetbal. In de fitnesszaal. In het zwembad. Op straat. In de parken. Veel van de verhalen die je aankaart, hebben ongetwijfeld een grond van waarheid. Al worden ze nu en dan opgeklopt met de bedoeling de nijd aan te zwengelen en het ongenoegen te manipuleren, zowel bij de Ronsenaars van oudsher als bij de allochtonen.
Waar het dus echt om gaat, is het soort van antwoord dat je op de Ronsese malaise brengt. Dat je de problemen van Ronse wil aanpakken, siert je. Maar je weet best dat er helaas geen mirakeloplossingen bestaan. Voor de Ronsese pennenlikker die ik altijd zal blijven, heeft Ronse maar één echte toekomst. En die dropte ik in een liedje voor Tavi in ‘t Paradijs : ‘Tuupe vuir Roonse, zu simpoo dat ees.’

You may say that
I’m a dreamer.
But I’m not the only one.
May be some day you’ll join us.
And the world will be as one.

Ik dank je voor het lezen van mijn blog.

Tuupe vuir Ronse, Joost.


.

26 oktober 2005

EGOSTRIP (26)

SKETCHUP

ZEIRAUTOOLERANSIE OOP ZIEN ROONSIES

Stadswacht 1 (Zero Zero Zeese) en Stadswacht 2 (Zero Zero Zeiven) op ronde langs Brul, Priesterstraat en achter Sint-Hermes…

Zero Zero Zeese : Iek voer moa ‘t beestie ees daamoes van hier aaf disperseiren. Goa luupt langst de canaren deur den Bruul en azoe noer den Bluuten. Iek luupe ondertscheussen langst de Poepestroete en tuus kierek aachter de kirke. noer ‘t klie Moerktsie. Me komen tuupe an d’ouwe Kliene Kirke. Heidet verstoen oof moeket noonekier explikairen ?.

Zero Zero Zeiven : Marcheirt oujen wokie tookie ? Kekt iesties oos oa pilden niet plaat ‘n stoen. Lek giesteren..

Zero Zero Zeese : Voer wie pakte moa duizeliere ! Keir zuive weist oon in de Gaamaa. Vrie strave. Mei Titanicium.

Zero Zero Zeiven : Gedeike.‘k Been oweire mien oud bruud vergaiten voer de canarkies. ‘k Zwieretoa, teinweurdig wek niemir woer da mienen koop ‘n stoet.. Bon, tot bienen ‘n betsie tuus.
*
Zero Zero Zeese : Allo Zero Zero Zaiven ? Der ‘t stoet hier ‘n woaf oop hieren balkon te zengen van Mon mec à moi c’est toi. Ondertscheussen den Beugieschen vlage ‘t ontieren an hieren geivoo.

Zero Zero Zeiven : Nie mei weu’n. Dadees mademoiselle Zeesse. Alle doegen stoet ze zoa boaten oop hieren balkounk hieren drapau te stroaken. Dadees voor oos de Fietoo passert. Azuu loeten. Gien koosten an doen. Bon, waaten dakiek moe signaleiren, oop de kiooske zieten z’hir mei verzeikerst wui voafentwintig snooties tuupe. Wadoek ?

Zero Zero Zeese : Wa steiken z’oat?

Zero Zero Zeiven : Sjieken. Smuren. Spiekoon. Schuifoon. Wadoek ?.

Zero Zero Zeese : Azuu loeten. Iek stoe hier intscheussen aachter de gruute kirke. ‘t Ees hir nen verdaachten persuun mei vrie lang hoer.

Zero Zero Zeiven : Wa doetie ?

Zero Zero Zeese : Peuten groeven. Stienen oproepen. Flak an de hoof van de crypte. Verwietigt sebiet de combi.

Zero Zero Zeiven : Wa zoek. Daades paaster Moo. Ie zoekt oa geu zie laiven noer de piespoot vaan Soissons. Gie koosten an doen. Azuu loeten. Zeeg, iek stoer hier ondertscheussen aan den Bluuten. Ze zieten hier verzeikerst mei voafentwintig snooties tuupe. En alemoele mei heuder voale voeten oop de banken.

Zero Zero Zeese : Wa doen ze ?

Zero Zero Zeiven : Sjieken. Spiekoon . Schuifoon. En surtout smuren. Van die zuive gedroeide. Mei geest ien. Wadoek ?

Zero Zero zeese : Azuu loeten. Oof waacht ‘n minuutsie : zeegt euder dan ze sebiet euder voale bottinen van de stadsbanken moeten doen. Oof tees ‘n rapport. Zeeg aproupou Zero Zero Zeiven, waten moete goa tuus heen voer ‘t eiten kameroed ? ‘k Stoe just hier an oezen snackbaar in de Sint-Martiesstroete?

Zero Zero Zeiven : Voer moa nen Argenteuil. Mei pikoos.

Zero Zero Zeese : Minuutse. ‘t Kom hier noo ‘n woaf boa moa zoegen dan z’ hier sacooche aafgesnakt in de Bruul.. Heide goa doer niets gezien da suspect was ?

Zero Zero Zeiven : Juust ne stien oof twie van den trotwaar da loos ees. Ket opgeschreiven.

Zero zero zeese : Bon. Tuus kuine me ‘t schuune azuu loeten. Madam, luistert hier. Zuwui iekzuive oos mienen colleiga Zero Zero Zeiven, men heen weudre niets suspects gezien. En foateloak n’eedaat oezen rayon niet uuk. ‘n Ataaka oof ‘n aanrandenge, dat ees mier voor de Kasteudreive. Boa oes eest juust voer ooster ieveranst naate bloeren oof schlaape taaken ien oa weizen hangen. En d’abord ‘t ees oes uure voer ‘t aiten. Kom misschien bienen ‘n betsie waire. Oos m’hier tuus noog stoen. Want m’heen oezen gruuten toer vandoege. Danees gie lachspui. Wettet.

25 oktober 2005

EGOSTRIP (25)

Hoe het kwam, ik weet het nog altijd niet. Maar op een dag lag je er niet meer. Ze hadden je graf weggenomen. Weg was je. Ik stond daar maar te gapen tegen de leegte. Tussen het gebladerte bovenop Hogerlucht. Een kwestie van concessie die niet verlengd was. Zo vernam ik achteraf via de familie. Ook je gedenktekens van Christen Volksbond en Voor Taal en Volk waren verdwenen. En de vermelding : ‘Hij vleide geen groten der aarde.’ Vermorzeld, verbrijzeld.
Alles waar je voor stond : verpletterd door de tijd. Toen ik met onze voorzitter Donaat, met Geertje en Wim & Wim, Koen en de andere goede vrienden van Voor Taal en Volk de tribune bouwde voor het stuk ‘Seks & Jaloezie’ van Marc Camoletti kreeg ik het weer. Weer dacht ik bovenop het balkon van de Volksbond aan jou, zoals zo vaak als ik daar kom. Hoe we samen eindeloos vijzen draaiden in de ouwe zitbanken. Ik vind brokstukken van die banken nu soms terug in reeksen van zes, her en der verspreid in een of andere interieur, als handige bijzetstoelen. Seks & Jaloezie, jawel. In de Christen Volksbond, jawel. Ik weet het, jij zou je er voor omkeren in het graf. Hadden ze dat niet weggenomen. De titel alleen al had voor jou nooit gekund. Net zomin als die poster van Che Guevara die ik in de kelderzaal van de Christen Volksbond stiekem had opgehangen naar aanleiding van een ‘Instuif’, zoals feestjes in mijn eigen jonge tijd genoemd werden. Maar Seks & Jaloezie is niet wat het lijkt, bompa. Jaag je maar niet op, rust in vrede. En bovendien : een denderend succes. Dat had je graag, dat de Volksbond eivol zat. Zoals toen met ‘De Purperen heide’ of ‘De Regenmaker’ of De Drie Charels of Bobbejaan Schoepen op zijn paard. Vlaams, christelijk en sociaal. Dat waren ze, je simpele Volksbond-idealen. Maar bompa, van de drie blijft alleen het laatste integer overeind zonder schande noch schaamte. De twee andere hebben ze gefnuikt, besmuikt, misbruikt om altijd maar opnieuw hun vuige machtsspel te spelen. Je zou het niet meer herkennen, het Vlaanderen waarvoor je ons elk jaar meesleurde naar Diksmuide. Of misschien hooguit een paar kwalijke trekjes ervan : uit de periode tussen veertig en vijfenveertig. Bompa, zeg me dat het dàt soort Vlaanderen niet is dat je wilde. Zeg me dat Brel ongelijk had, met zijn beledigende kijk op Vlaanderen ‘nazie durant les guerres et catholique entre elles.’ Maar je bent er niet meer om het me te zeggen. Je graf is weg. En met je graf, de gedenktekens waarop je eerlijke idealen stonden. Ik troost me nu elk jaar door naar het graf te lopen van je beste maat Albert Haustraete wat verderop. Albert, mijn tweede vervangpapa na je dood. De anderen rond je stamtafel Remietje De Smaele, Mongske De Smedt, ik vind ze ook niet meer. ‘t Is alsof er een vangnet weg is. Een vangnet van allemaal mooie rechtlijnige Vlaamse en sociale mannen die opkwamen voor de gewone man en samen zochten naar het goede, het schone, het ware. Dat was voor de brulboeien van de haat. Ik heb geen heimwee. Vroeger was lang niet beter, nee. Maar ‘t is gewoon dat ik je mis bompa. Toen we met de VTV-vrienden na de finale van ‘Tavi in ‘t Paradijs’ allemaal samen op dat podium stonden en de volkse triomf in vuurwerk ontbrandde, dacht ik aan jou. Ik vroeg me af waar in de zaal je je dan schuilhield. In het souffleurhokje, gokte ik. Ik mis je bompa : in de Volksbond op het balkon of in het Malanderpark op je bank. Met je bombardon.

24 oktober 2005

EGOSTRIP (24)

Blognote.

Kliniek der Zusters van Barmhartigheid. ‘Ha Stéphane ! Zijt ge hier op visite ge zijt toch nie ziek? Uw kleinzoontje ? ‘t Is precies ‘n kriekske zo gezond, een klein microbeke misschien? Hoe heet hij ? Larsje ? Extralarge ? Hij heeft uw ogen. Ik heb mij bijkans ziek gelachen met ooderen revue van Tavi in ‘t Paradijs. Karen Wilpart die Zuster Magdaleen veruitbeeldde, vond ik misschien een ietske te jong als meiske om een gechevronneerde zuster te spelen. Ze had wel geheeldegans de démarche van Magdaleen. Zuster Greta had haar eerst niet bekend. Ik was sebiet mee. Ik zeg haar kijk zeg ik : zuster Magdaleen. ‘s Anderendaags zie ik hier kannunik Dewolf uit zijn auto komen. Awel chanoine, zo smijt ik hem op, hebt g’uwen tuter niet mee vandaag ? Uwen tuter van in de Fietoo ? Ik heb ook moeten schokken van te lachen met hunne revue, zegt hij mij. ‘k Was zo gaarne nog ne keer gaan zien. Maar ze hadden geen kaarten meer. Waar haalde gulder dat toch allemaal, die farcen voor zo ne revue ?. G’hebt zeker zelf veel leute gehad op de repeties ? Dat eerste meiske, dat vond ik spijtig : geen echte Ronsiese. ‘k Moe noog de komen, de talluren en de gloezen zeten. Ik kan dat sebiet horen: geen Ronsiese. Er zijn er ook in ‘t publiek die de pointe soms rateren omdat ze niet meer weten waarover ge het hebt. Pak nu de Cinema Concordia. Ik heb dat persoonlijk nog gekend. Ne voale cinema mei blute petsies. Buiten Ronse moet ge daar niet mee afkomen, met Tavi. Dat is iets van Ronse alleen. Ze zouden niet mee zijn. Gaat ge nog ne revue schrijven met uw kameroeten ? Ge gaat u moeten haasten. ‘t Ronsies is aan het verdwijnen. De jonge gasten klappen dat niet meer. Paul Vandenhoeke zegt mij : ze goen noog oevondschaule moeten geiven in ‘t Ronsies. ‘t Is spijtig dat hij Mongskie niet heeft kunnen spelen, Paul. Apropos g’hebt mij doen hesiteren als ik d’ieste bloere las van uw boekske met Ronsiese lietsies. ‘Bureauboekskie’. Van wat komt dat ? Wa wilde daarmee zeggen ? Ha, ‘t ees Beu-roo-boek-skie ? Nu valt hij mijne frank. Van Beu-roon ? Lek de koebiesten. Maar zeg, uwen kameraad Tavi ja Wim Van Coppenolle. Hoe doet die gast dat toch doet om met zijn benen zo schlom te dansen neefiest zijn Tifanie ! Ik lag in de pluie van te lachen. Hoe zijt ge al voorst ? Ah ja ge moet bij den docteur met Largeke. Wanneer schrijft ge eens nog nen nieuven boek ? Ik begin het beu te worden van altijd uw zelfde te lezen.’

EGOSTRIP (23)

Beaulieu-sur-Mer. Ze verlaat het luxejacht en strijkt neder, met de elegantie van een diva, aan een tafeltje van het restaurant aan de kade. De kok heeft zijn werk erop zitten. Bij wijze van afsluiter ruilt hij de keukenhitte voor de zwoele zomerbries aan de havenkant. Ze praten, ze fluisteren, ze flirten. Op het sierlijk verlichte schip bouwt haar man, de Italiaanse minister zijn feestje: relaties, vrienden. Maar zonder haar. Hij weet haar wel te vinden straks. Zij weet beter tot dan. You can always find her in the kitchen at parties, teudeuteudeu.

Frankfurter Buchmesse. Aan hun tafels, hermetisch afgesloten van de wereld, slijten literaire agenten hun waar. Miljoenendeals voor boeken die nog geschreven zullen worden. Vertrouwen in een al dan niet bekend auteur en het verhaal dat hij klaar houdt. De korte inhoud ervan wordt doorverkocht in twintig landen. Hier zie je van het boek vooral de markt. Hier zie je de mercantiele buitenkant van het stille werk. Dario Fo en later José Saramago : ze komen er langs lopen en krijgen net op dat moment de Nobelprijs. Van toevalstreffers gesproken.
In hun veelkleurige standjes zie ik ze bezig al die boekmakers, hollend van de ene connectie naar de andere, jagend achter het goud van de glorie. Wat verderop in één van de gigantische paleizen rukt de grote multimediale boekverbrander inmiddels op. Niets zal het virtuele bestaan van schrijvers en hun boeken nu nog in de weg staan. Welkom in mijn writer’s blog.

Bella, mi bella,
tu ser, tu luz, tu sombra,
bella,
todo eso es mio, bella,
todo eso es moi, mia,
cuando andas o reposas,
cuando cantas o duermes,
quando sufres o suenas,
siempre,
cuando estas cerca o lejos
siempre,
eres mia, mi bella
siempre

Pablo Neruda. ‘Los versos del capitan’.