19 november 2005

DE NIEUWE RONSENAAR (7)

Luc Dupont, Erik Tack, of…?

De verkiezing van de nieuwe burgemeester gaat volgend jaar niet rechtstreeks. Het betekent dat de keuze verloopt via de winnende partij die dan het voortouw neemt bij de vorming van de coalitie. Elke partij houdt daartoe wel een paar kopstukken achter de hand. Wie is kopstuk en waarom? Dat kan het geval zijn omwille van onbetwist leadership. Dat kan door overweldigende populariteit, een navenante score en een overduidelijke wens van de kiezer. Dat kan door een overduidelijk en sterk profiel voor het burgemeesterschap. Dat kan door de te verwachten bekwaamheid om het beleid te sturen en de verzuchtingen van de partij erdoor te drukken. Dat kan om al die redenen bijeen.
Als we al die parameters in kaart brengen, komen we uit op tien kandidaten. De volgorde van partijen en namen is lukraak. VLD : Patrick De Dobbeleer, Yves Dufour, André Deruyver, Rudi Boudringhien. CD&V : Luc Dupont, Agnes Van Crombrugge.SP.a : Gunther Deriemaeker, Pol Kerckhove. Vlaams Belang : Erik Tack, Joost Hysselinckx.
Alleen de CD&V schenkt klare wijn omtrent het burgemeesterschap. De partij staat achter een nieuw mandaat voor Luc Dupont. Als haar partij weer mee aan het roer zit, neemt stemmenkanon Agnes Van Crombrugge dus andermaal vrede met een schepenambt. Een rol waarin ze zich best vinden kan. De ‘eerste burgemeesteresse van Ronse’ uit ‘Tavi in ‘t Paradijs’ houdt het dus op dat grapje in de revue.
Bij de VLD wringt het schoentje. Het probleem daar lijkt nu niet langer de allicht vierde stek voor André Deruyver: wel of Rudi Boudringhien genoegen neemt met een plaats als…lijstduwer. Hoe dan ook, het ziet ernaar uit dat bij de liberalen vooral de kiezers ‘hun’ lievelingsburgemeester naar voren zullen stuwen. Waar ook op de lijst hij of zij staat. Inmiddels gaat Patrick De Dobbeleer alvast voluit voor het leadership. Yves Dufour zit hem daarbij als man van de vernieuwing kort op de hielen. André Deruyver blijft ondanks zijn wispelturig parcours een van de sterkste challengers van Luc Dupont, vooral door zijn grote ervaring en competentie als raadslid. Rudi Boudringhien heeft het zichzelf moeilijk gemaakt door zijn verklaring omtrent het burgemeesterschap op dat Wietiedebat ‘dat een mens moet weten wat hij kan en niet kan’. Het belet niet dat je ook al eens van mening kan veranderen. Rudi Boudringhien heeft dus zijn laatste woord nog niet gezegd.
Bij de Spa komen zowel Gunther Deriemaeker als Pol Kerckhove in aanmerking voor het burgemeesterschap. Alleen lijkt het weinig waarschijnlijk dat de ze aan zet zullen zijn bij de vorming van de volgende coalitie. Tenzij de socialisten forse winst scoren en weer de grootste partij worden. Zoals in een niet zo ver verleden.
Bij het Vlaams Belang is het nogal evident dat Erik Tack de grote uitdager wordt van Luc Dupont. Alleen in het geval Tack bedankt voor cumulatie als burgemeester en Vlaams Parlemenstlid, komt de sterk geprofileerde Joost Hysselinckx in beeld voor de burgemeestersstoel. Weinig waarschijnlijk. 'Mais en politique comme en amour, ni jamais ni toujours'.
Uit dit alles blijkt dat het burgemeesterschap uitdraait op een strijd tussen drie kopstukken. Het gaat om Luc Dupont, Erik Tack en als derde speler het VLD-kopstuk dat erin slaagt op basis van score en persoonlijkheid de liberale partij-instanties achter zich te scharen. De VLD kan die burgemeestersstoel echter alleen binnenrijven door als sterkste van de drie traditionele partijen uit de stembus te komen en de sjerp te claimen. Het Vlaams Belang kan de burgemeestersstoel bezetten of door een absolute meerderheid, of door alliantie met afvallige liberale gekozenen. Luc Dupont kan zijn sjerp behouden bij doorgroei van de CD&V tot grootste formatie van de huidige beleidspartijen. Als dat niet zo is: door de patstelling uit te spelen waarbij de drie huidige partners er maar niet uit komen.
Over de essentie moet bij dit alles dan wel nog het eerste woord vallen. Burgemeester van Ronse ? Mooi. Maar om wat te doen ? Bij Luc Dupont en Erik Tack is het onderhand ongeveer duidelijk welk – zeer verschillend - Ronse ze ieder namens hun partij voor ogen hebben. Bij de VLD moet dat nog blijken. Scherpe liberale profiliering in het beleid is totnogtoe uitgebleven. Veel wordt nu verwacht van een vernieuwend liberaal beleidsplan dat, naar de mening van sommige bestuursleden, veel te lang in de la is blijven liggen.

U kan reageren op dit stuk via: http://www.stefvancaeneghem.be

18 november 2005

EGOSTRIP (42)

Venetië. Canal Grande. (Suite). Het bestuur van de Dogenstad verkoopt zijn historische Palazzi om aan geld te geraken. Palazzo Foscari Contarini vlakbij het Canal Grande moet 5,5 miljoen euro opleveren. Voor het Palazzo Zaguri, voorbeeld van Venetiaanse gotiek, wordt gehoopt op 18,7 miljoen. Het Palazzo Nani, één van de mooiste en vol ornamenten, wordt geschat op 36 miljoen. Ondanks de toestroom van jaarlijks 15 miljoen toeristen zit de stad in geldnood zit. De regering wil voor de lagune een mobiele dam aanleggen die 4,5 miljard gaat kosten en klaar moet tegen 2011. Het geld voor de restauratie van historische panden die door het water worden bedreigd, gaat prioritair naar de bouw van de dam die de bijbelse naam Mozes meekrijgt: de man die de zee in tweeën split.

Vijftien miljoen toeristen. Cees Nooteboom heeft ze zelf allemaal zien langslopen. Hieronder de neerslag van zijn Venetiaans visioen.

‘Je hebt de hele dag door de Academia gezworven, je hebt een vierkante kilometer beschilderd doek gezien, het is de vierde, de zesde, of de achtste dag en je hebt het gevoel dat je tegen een machtige stroom van goden, koningen, profeten, martelaars, monniken, maagden, monsters bent opgezwommen, dat je voortdurend met Ovidius, Hesiodus, het Oude en Nieuwe Testament onderweg geweest bent, dat de Levens der Heiligen, de christelijke en de heidense iconografie je achtervolgen, het rad van Catharina, de pijlen van Sebastiaan, de gevleugelde sandalen van Hermes, de helm van Mars en alle stenen, gouden porfieren, marmeren ivoren leeuwen het op je gemunt hebben. Fresco’s, tapisserieën, grafmonumenten, alles is geladen met betekenis, verwijst naar echte of verzonnen gebeurtenissen, legers van zeegoden, putti, pausen, sultans, condottieri, admiraals die allemaal je aandacht willen. Ze suizen langs de plafonds, kijken je aan met hun geschilderde, geweven, getekende, gebeeldhouwde ogen. Soms zie je dezelfde heilige meermalen op één dag, in een gotische, Byzantijnse, barokke of klassieke vermomming, want mythes zijn machtig en de helden passen zich aan, renaissance of rococo, het kan ze niets schelen, als je maar kijkt, als hun essentie maar intact blijft. Ooit waren ze ingehuurd om de macht van hun meesters uit te drukken in een tijd dat iedereen wist wat ze voorstelden, Deugd, Dood of Dageraad, Oorlog, Openbaring, Vrijheid, ze speelden hun rol in de alleorieën die ze was opgedragen, ze herdachten belijders en kerkvaders, veldheren en bankiers, nu trekken er andere legers voorbij, die van de toeristen die hun beeldtaal niet meer verstaan, niet meer weten wat ze betekenen of betekend hebben, alleen hun schoonheid is gebleven, het genie van de meester die ze gemaakt heeft, een volk van stenen gasten, wuivend vanaf de façades van kerken, vooroverleunend uit de trompe-l’oeils van de palazzi, de kinderen van Tiepolo en Fumiani scherend door het luchtruim, en weer wordt de Heilige Julianus onthoofd, weer wiegt de madonna haar kind, weer vecht Perseus met de Medusa en spreekt Alexander met Diogenes.
De reiziger wijkt terug voor al dat geweld, even wil hij niets meer, op een stenen bank aan de oever zitten, kijken hoe een kuifduiker in het brakke, groenige water naar een prooi zoekt, kijken naar de beweging van het water zelf, in zijn eigen armen knijpen om zeker te weten of hij zelf niet gebeeldhouwd of geschilderd is. Zou het kunnen zijn, denkt hij, dat er in Venetië meer madonna’s zijn dan levende vrouwen ? Zou iemand weten hoeveel geschilderde, gebeeldhouwde, in ivoor gesneden, in zilver gedreven Venetianen er eigenlijk zijn ? En stel je voor, denkt hij, maar dat komt alleen maar omdat hij zo moe is, dat ze ooit één keer allemaal tegelijk in opstand kwamen, hun lijsten, nissen, predella’s, voetstukken, tapijten, dakranden verlieten om de Japanners, de Amerikanen, de Duitsers uit hun gondels te jagen, de restaurants te bezetten en met hun zwaarden en schilden, hun purperen mantels en kronen, drietanden en vleugels eindelijk het loon van tien eeuwen trouwe dienst op te eisen ? ’

Cees Nooteboom. ‘Venetiaanse Vignetten’. Lees ook zijn schitterende Tropische verhalen in ‘De verliefde gevangene’, Rainbow Pockets .

DE NIEUWE RONSENAAR (6)

DE GEV(l)UIGOODE MANDOLIENEN ON NEVER ENDING TOUR:

ZATERDAG 17 DECEMBER

GROTE MARKT RONSE.

17 november 2005

DUIZEND VIJFHONDERDMAAL DANK.!

Beste lezer van

De Nieuwe Ronsenaar,

Hit Counter, onze onverbiddelijke teller

meldt nu al het :

1.5OO ste bezoek !

Bedankt voor uw vertrouwen !

Dit overtreft de stoutste verwachtingen.

We zullen samen doorgaan.

Tuupe,

voor de Renaixance

van Ronse.



DE NIEUWE RONSENAAR (5)

Waarde Gerolf Annemans,

In het College van de Heilige Antonius van Padua was er een priester-leraar: eerwaarde heer Annemans. Ik heb me laten vertellen dat hij uw nonkel was. Als dat zo is, begin ik graag met een anekdote. Eerwaarde heer Annemans was titularis van de toen nog zogeheten Vierde Grieks-Latijnse. Hij gold als één van de allerbeste leraren van het hele college. Zijn bijnaam was ‘De Kaak.’ In het Nederlands klinkt dat als een onderdeel van het gezicht. In het Ronsies is het helaas wat u vermoedt. Door mijn oudere broers werd er thuis altijd in bijzonder lovende bewoordingen over ‘De Kaak’ gepraat. Zijn eruditie, zijn boeiende manier om kennis over te dragen. Ik vermoed een beetje zoals literatuurleraar Robin Williams in ‘Dead Poets Society’.
Nu en dan kwam eerwaarde heer Annemans bij ons thuis langs voor een goed gesprek. Besprenkeld met een paar glazen Chambolle-Musigny ’38. Want, zoals Chesterton wist hij dat niets in het leven het winnen waard is : tenzij wijn en goede vrienden.
Op een dag, ik zat nog in de korte broek, belde hij aan. Ik werd zoals steeds als de benjamin van een groot gezin geacht open te doen. Ik liet hem vol ontzag binnen, begroette hem beleefd zoals mij was opgedragen en zei : ‘Dag eerwaarde heer Kaak.’
Hij trok aan zijn sigaar, bekeek me eens goed van boven naar onder, bulderde van het lachen.. ‘Goedenavond, jongeheer.’
Nadat ik hem vooraan in de veranda had binnen gelaten, vroeg ik mijn broers in de keuken waarom hij mij zo grappig had gevonden. Zij kwamen niet meer bij van de leute, legden mij dan mijn blunder van het jaar uit.
Toen ik enkele schooljaren later mijn lager erop zitten had, liepen mama en ik hem na de proclamatie tegen het lijf op de collegekoer. Opgelucht was ik, toen bleek dat hij zich het voorval niet herinnerde. Of deed alsof. Hij verwachtte me, zo zei hij vriendelijk, binnen een paar jaar in zijn klas om me de genoegens der klassieke letteren bij te brengen.
Helaas, driewerf helaas. Net op het moment dat ik overging naar zijn Vierde klas verliet eerwaarde heer Annemans het college. Later vernam ik dat hij zijn laatste dagen nogal in eenzaamheid had doorgebracht. Het jammerlijke lot van veel van priester-leraren die oud zijn geworden in een ander tijdperk dan die van hun eigen bestaan. Hij ruste in vrede.
Vrede. Dat is het nu net waarover u zaterdag in De Brouwerij komt spreken op vraag van de Vlaams Belang Jongeren. Want wat is ‘Criminaliteit in onze samenleving’ anders dan de afwezigheid van vrede ? Vrede in het hart, thuis en in de stad ? U komt hier een hoop vragen beantwoorden waarop het antwoord mij, neem me niet kwalijk, nogal evident lijkt.
Vraag : ‘Is criminaliteit een normaal fenomeen ?’
Natuurlijk niet. Het kwade is de afwezigheid van het goede. Een tekort aan goedheid. In de opvoeding, in de maatschappij, in de wereld.
Vraag : ‘Is criminaliteit een aanvaardbaar gebeuren ?’
Natuurlijk niet. Wie criminaliteit aanvaardt, is goed gek. Doet zichzelf de strop om.
Wat raar geformuleeerde vraag : ‘Zijn wij tolerant of moeten we toleranter worden ?’
Als we toleranter moeten worden, betekent het dat we het te weinig zijn. Natuurlijk zijn we tolerant. Moeten we toleranter worden ? Aan de ene kant werkt het politiek correcte discours van tolerantie misbruik van vertrouwen in de hand. Aan de andere kant zet zerotolerantie de deur op een kier voor repressie, verkapt racisme en fascisme.
Vraag : ‘Is er bij autochtonen meer of minder criminaliteit dan bij allochtonen ?’
Vraag die stiekem wegglijdt van het onderwerp en criminaliteit associeert met migratie.
Bon we zijn er. Onveiligheid en allochtonen in Ronse.
Wel, waarde Gerolf Annemans, volgens mij maakt het voor een Ronsenaar totaal niet uit of de criminaliteit die hij ervaart of vreest van Vlaamse, Waalse of allochtone origine is. Wat een Ronsenaar wil is dat Ronse niet langer dient als vermeend asielparadijs voor de Quart Mondiens uit Wallonië en de hoofdzakelijk Franstalige migratie van waar ook elders. Ronse stikt in zijn nepstatuut op de taalgrens. Ronse verpaupert zichzelf aan zijn te grote hart. Ronse geeft zichzelf weg. Ronse verliest zichzelf in de politiek correcte goede wil. Ronse wordt gefnuikt en misbruikt. Kleine criminaliteit is allicht een probleem, maar het is niet het echte probleem.Het probleem van Ronse is een nepstatuut. Ronse is nomansland. Vlaanderen laat ons in de steek, gunt ons geen ontsluiting. Wallonië stuurt ons zijn sukkelaars , pikt onze fabrieken in met vette Eurosubsisies. Het ware probleem van Ronse is een totaal verdwenen imago, een gebrek aan profiel en een gebrek aan visie op lange termijn.
Laatste vraag op uw debat : ‘Zijn Franse toestanden ook mogelijk in ons land ?
In Los Angeles, Londen, Parijs, Brussel of hier : waar ook ter wereld waar mensen worden opgesmeten en aan hun lot worden overgelaten in klassen komt er vroeg of laat herrie.
Uitzicht voor Ronse komt er alleen als alle Ronsenaars ‘tuupe’ (samen in ‘t Ronsies) aan de Renaixance van de Vlaamse stad Ronse willen werken.
Als het echter verder de richting uitgaat van polarisatie, als mensen van Ronse voort tegen elkaar worden opgezet, krijgen we meer onveiligheid. Het is gemakkelijker om stoer de zerotolerantie te prediken en te doen alsof we morgen alle migranten op de trein naar pakweg Oudenaarde moeten zetten. Veel moeilijker is het om er samen als Ronsenaars voor te zorgen dat het evenwicht tussen het eigen volk en de allochtonen in Ronse in balans wordt gebracht.
Ronse wordt pas echt een stad met uitzicht als Ronse eindelijk uitzicht krijgt op een volwaardig Vlaams statuut, een toekomstgerichte visie, een groen en residentieel stijlvol imago.
Misschien moeten de Vlaams Belang Jongeren u nog eens terugvragen om het te hebben over die ware problematiek van Ronse.
Ik wens u een leuke avond. Zelf zal ik u helaas niet horen. Ik ga met de Gev(l)uigoode Mandolienen liedekens zingen uit het ‘Roonsies Beurooboekskie’ in de Klijpe en op Sint-Pieter. Ik zal eens aan ‘De Kaak’ denken. Speciaal voor hem zal ik dan dit zingen : ‘Tuupe vuir Roonse, zu simpoo dat ees.’

Mijn fiere Ronsese groet.

16 november 2005

DE NIEUWE RONSENAAR (4)

Geheugensteuntje

Welkom, zeer talrijke bezoekers van De Nieuwe Ronsenaar.
Echt nooit gedacht dat we als familie tuupe zo snel zouden groeien !
Jullie overtreffen de stoutste verwachtingen.
Dikke merci alvast voor jullie massale belangstelling.
De Nieuwe Ronsenaar spreidt zich razendsnel als een web over de oude politiek van het eigenbelang. Zeg maar als een nieuwe Kobbe.
Je kan als bezoeker je commentaren altijd kwijt op : www.stefvancaeneghem.blogspot.com

Tuupe vuir Roonse !

Ten behoeve van vergeetachtige politici
nog dit geheugensteuntje
uit het ‘Roonsies Beurooboekskie’ :

Point final.

Ze zegen moa
goa journalist
ge zoat
nen anarchist
nen socialist
surtout nen
dieken kapitalist

Dan ze zegen
dan ze doen
iek loete ze bloezen
iek schroave ôltuus
wa da’k poaze
iek schroave ôltuus
mien gedaacht
waten hoet te
va moa verwaacht ?

‘k Zie idealisten
opportunisten
‘k zie artiesten
‘k zie schoae tiesten
‘k zie santuirs
‘k zie steeractuirs
‘k zie manipulatuirs
‘k zie hypnotisuirs

Dan ze zegen
dan ze doen
iek loete ze bloezen
iek schroave ôltuus
waa da’k poaze
iek schroave ôltuus
mien gedaacht
waten hoet te
va moa verwaacht ?

‘k Zie reportuirs
‘k zie redactuirs
huufdredacteurs
en edituirs
administratuirs
distributuirs
emmerduirs
en chicanuirs

Dan ze zegen
dan ze doen
iek loete ze bloezen
iek schroave ôltuus
waa da’k poaze
iek schroave ôltuus
mien gedaacht
waten hoet te
va moa verwaacht ?

‘k Hei ôltuus
aliest opgeschreiven
pleeke vaan zuive
wa mier te leiven
nen anarchist
oof nen journalist
mien gedaacht :
juust nen toerist.

Muziektip : L’opportuniste. Jacques Dutronc.


Vergeet de optredens van De Ge(v)luigoode Mandolienen niet nu zaterdag :

° om 20 u in de zaal aan de Klijpe
° vanaf 21 u in zaal van Sint-Pieter.

We brengen weer een peute Ronsiese liedjes. We hebben met zijn allen hard gerepeteerd op deze drie nieuwe : ‘Mei Lucie an de zie’, ‘Hiete Paane’ en ‘Adieu Peire’ !

EGOSTRIP (41)

Ronse. Guido Lauwaert was gebombardeerd tot organisator van ‘Ronse Leeft’. Lauwaert, legendarisch organisator van de Nachten van de Poëzie, installeerde zich als een soort intendant van de Ronsese Hofschouwburg ten stadhuize en schokte er prompt enkele verontruste zielen met zijn recht-voor-de-raap-allures. Binnen de kortste keren stond Ronse op stelten, ondermeer door een dagboek waarin Lauwaert de goegemeente stevig door elkaar schudde. We zouden hier eens wat gaan beleven zie. Naar het grote voorbeeld van Jan Hoet kregen we vooral een mini-Chambre d’amis op zijn Ronsies. Met tentoonstellingen op de meest onmogelijke Ronsese locaties. Het had wel wat. Maar cultureel was het alleen maar een strovuurtje. Kers op de taart was ‘Suite Flamande’, afsluiter van de alom in Vlaanderen gevierde tournee van Hugo Claus. Voor de gelegenheid werd de ouwe rotondezaal achter de Harmonie vol tafeltjes gedropt. Met samenzweerderige kaarsjes erop, om het geheel wat Saint-Germain-allure te geven. Als een Romeinse keizer las Claus al zijn moois voor. Rustig, warm. Vanuit de zaal riep iemand : ‘Hugo, doe ons Pernath.’ Claus deed daarop wat van hem verlangd werd. Hij las één van de parels die hij op het graf van zijn overleden vriend Pernath had uitgestrooid, in onovertroffen woorden van vriendschap. Misschien was dat wel ‘uitvaert’ : de variant die Claus voor zijn vriend had geschreven op Vondels ‘Uitvaert van Maria van den Vondel’

Wanneer dit eindelijk leven endt
vergaat het eindeloze leven,
door kind noch kraai herkend
en niemand ooit vergeven.

Je versplinterde je eigen troon
toen je viel in de kille grond en
vermetel, bleek en brandschoon
liep je leeg uit je eigen wonden.

Men deed je hazelnotenogen toe
tegen de verminkende zon en
eindelijk stil strak en moe
werd je door je schaduw overwonnen.

VONDEL vindt dat wat zich verspreidt
op aarde, druppelsgewijs, volkomen
zal worden in God’s glorieuze tijd.
VONDEL wou van dromen dromen.

De vereniging van het Al in het Eén ?
Jij wist, jij, hier in ballingschap geschoven
dat er geen rust is hier beneên
en ook geen moederland daarboven.

Met in je hand je radeloos kompas
blijf je in je doodsstrijd steken
zolang, zolang, tot na je stof en as
in de barre, gedachteloze streken

Waar geen kwaad is en geen goed,
in de geheugenloze tijden
je herinnering is leeggebloed
in het gras van plastic weiden.

Het was een schitterende avond. Als gastheer en burgervader van Ronse nodigde Orphale Crucke Hugo Claus met heel zijn Suite Flamande hierna thuis uit ten dis. En of het me zinde om dat avondmaal bij te wonen, er de meester te ontmoeten ? Natuurlijk wel, mijn idool, de schrijver van Het verdriet van België ! Vervuld van angst en stijf van opwinding reed ik mijn straat op naar het huis van mijn vriend Orphale. De jongensdroom van een echte kennismaking werd echter verdrongen door al teveel Verwondering. Het Clausgezelschap bleek bovendien te bestaan uit een indrukwekkende galerij boeiende figuren met ondermeer Pjeeroo Roobjee, Guido Lauwaert of course, Remco Campert, en een toenmalig uitgever van De Morgen. Aan tafel improviseerde Pjeeroo de meest onwaarschijnlijke monologen, getruffeerd met de gekste tirades waarmee hij eenieder onder tafel kreeg.
Hugo Claus : ‘Mocht hij het allemaal optekenen zoals hij het zegt, hij was de allergrootste.’
Een waarlijk wonderlijke nacht die duurde tot de nieuwe dag. De echte allegrootste bleek een hoogst attachant man : een en al charme.

Later leerde ik als redactiechef cultuur bij Het Volk Guido Lauwaert op heel een andere manier kennen dan als het vermaledijde enfant terrible waarvoor hij doorgaat. Guido bezorgde me een wekelijkse column. We konden het uitstekend met mekaar stellen. Ik leerde hem waarderen als een heel gedreven, gevoelig en oprecht mens. Bovendien een stipt en fideel medewerker. Ik heb het altijd een genoegen gevonden met hem samen te werken. Wat hij schreef was schitterend. Pjeeroo ontmoette ik na die onvergetelijke avond nog vaak aan het Sint-Baafsplein waar we het over de koetjes en de kalveren hadden. Ik cotoyeerde hem ook vluchtig - hij als ceremoniemeester, ik als passant krantenverslaggever - op de legendarische vriendenbijeenkomsten hier in de Région des Collines met Hugo Claus, Robbe De Hert, Jan Decleir en Robert Desmet in Le Château du Milord. Pjeeroo woont nu in een oude fabriek in Ellezelles. De man die de Ronsese zonnewijzer aan de bibliotheek creëerde is behalve een begenadigd kunstenaar, schrijver, amuseur ook een echt beminnelijk man.

Orphale Crucke van zijn kant lapt me wel vaker van die stoten. Op een dag belt hij mij op.

‘Stéphane, gij hebt Zonde van Nini geschreven toch?’
‘Heu ja, waarom Orphale ?’
‘Ze zit hier naast mij.’
‘Wiedaddejong ?’
‘Nini. Ze zit hier met Rik. Ze wil je ontmoeten.’

Nini Van Looy. Ook toen reed ik met kloppend hart mijn straat op. Nog harder klopte het toen ik later op de avond Broeke weer neder reed. Nini ! En Rik ! Mijn keizer van Herentals! Zoveel jaren na De Feiten Omtrent Van Looy & Beheyt van ’63 aan de Glorieuxlaan. Dat alles om de hoek van mijn straat. Ik verwacht nu elk moment dat Orphale me belt met de melding dat hij me Benedictus wil voorstellen. Maar nee, geen gevaar voor: helemaal geen jongensdroom. Zijn baas misschien ?

15 november 2005

DE NIEUWE RONSENAAR (3)

A la recherche du temps d’Emile.

Van de pakweg zevenhonderd Pluspunten die ik schreef voor het inmiddels ter ziele gegane weekblad Plus, was dat het scherpste. Het was ook het enige dat ik in het Frans schreef.
De week voordien had wijlen Emile Cuvelier nog maar eens de zware Franstalige mediamiddelen RTL en RTBF bijeengescharreld op de grote markt van Ronse.
De faciliteiten dreigden alweer te worden afgeschaft ‘par les flamingants’. Il fallait agir. Et d’urgence. Emile riep alle hens aan dek. Zoals hij het ook al gedaan begin van de jaren zestig. Toen al hoorde ik hem door de haut-parleur op het dak van de dikke voituur van zijn compaan Chaussures Danny ‘Renaix-Bilingue !’ schreeuwen. ‘Pour l’avenir de nos enfants !’
(Als adolescent had ik zelf meer oog voor het welzijn van zijn knappe dochter Corinne en kon ik het prima stellen met zijn zoon Jean-Paul, mijn sympathieke buurjongen doch dit terzijde).
In grote lijnen schreef ik in dat Pluspunt dat Emile dat deuntje eigenlijk alleen maar bleef zingen voor zijn eigen gloriool. De toekomst van Ronse, het belang van alle Ronsenaars bijeen kon hem eigenlijk worst wezen, zo schreef ik kordaat. Hij was met andere woorden het algemeen belang van de Ronsenaars uit het oog verloren. Dit ten voordele van één onderdeel ervan. In dit geval zijn vrienden van de beau monde ou ce qu’il en reste. Het was allemaal scherp geformuleerd. Ik had het stuk ook zeer gericht geschreven naar zijn eigen doelgroep.


De zaterdagmiddag na de publicatie maai ik mijn gras af. Een zware koningsblauwe Mercedes komt mijn erfje oprijden. Het is Paul, de broer van Emile. Architect en verdienstelijk aquarellist. Ik ken hem niet. Hij zegt dat hij mijn vader, Rogeitsie, goed heeft gekend. Ik helaas niet, zeg ik hem.
‘Loastert hier klienen, iek koome oa inviteiren’.
Een van zijn zonen opent namelijk de Stonebridge in Maarkedal. Ik zal hem het genoegen doen de opening van die zaak bij te wonen. Eerst denk ik aan een flauwe grap, dan vermoed ik een soort valstrik. Een uitgelezen gelegenheid om me eens ferm te laten uitkafferen door de verzamelde Amis du Beau Langage. Ik zeg hem dat, bedank voor de eer.
‘Goa zoat mienen persuunloaken invitei. Komde oof goede moeilijk doen ?’


Al het schoon volk van Ronse, of wat daar graag voor doorgaat, bijeen in de Stonebridge.Her en der hoor ik wat gemopper over mijn ‘scandaleuze’ aanwezigheid voornamelijk door een paar opsmijters die rond Emile hangen in die dagen. Negeren. Te verwaarlozen geneuzel is dat, in de marge van het echte debat. In een verre hoek van de zaal knabbelt Emile op zijn sigaar. Met zijn grijnslachje houdt hij me stiekem in de gaten. Even heb ik het gevoel dat hij en ik daar tegenover elkaar staan als twee boksers die mekaar al even aftasten, net voor de gong gaat slaan. Het daarbij houden. We zijn geen boksers. Na een uurtje gebruikelijke mondaine plichtplegingen met ongeveer iedereen behalve met Emile nok ik beleefd af. Sans histoires. Fijne receptie overigens. Mooie zaak.
Buiten, bij mijn wagen, staat Emile plotseling achter mij.

‘Awui Stéphane. Zoade ôl vurst ? Ah men heen noog nie geklapt ?’
‘Docteur goa zeult ‘n brooke koed zoan zeikerst?
‘ Wa zoe’k ! G’het goa geloak.’
‘Hoe, ‘k hei geloak ?’
‘Goa het geloak. En iek uuk.’
‘Ha bon. Tuus eest ien uirder.’
‘M’heen ale twie geloak. Uik ‘t ziene.’

Dat vond ik nu sterk van hem. Dat hij perfect kon inschatten waar hij en ik mee bezig waren. Dat hij het onderscheid kon maken tussen het respect voor de persoon en datgene waar iemand voor kiest en gaat. Hij politiek, ik journalistiek.Van die dag af groeide er tussen ons vanuit dat wederzijds respect een warme sympathie.

Op een dag wordt er geklopt. Ik trek mijn deur open. Emile staat daar, in zijn jagerspak. Eeuwige sigaar in de mond. Steekt een haas door het halve staldeurtje van de hall.
‘Vees geschauten.’
‘Docteur, ‘k ken maag dat niet accepteiren.’
‘Goe moa affronteiren te?’

De haas heb ik weggeschonken, ik heb het hem nooit gezegd. Maar de sympathie tussen ons is altijd blijven groeien. Tot aan zijn sterfbed. Nu en dan mis ik zijn ‘gabarit’ in de Ronsese politiek.
Adieu l’ Emile. Je t’aimais bien.
(Vervolgt).

13 november 2005

EGOSTRIP (40)

Venetië. Canal Grande. De laatste vaporetto nemen. Je als romanticus forever laten meedrijven op het wondere water. Raden wat er zich afspeelt achter de gedempte verlichting van de palazzi, het Gritti en de achterkamertjes van het labyrinth. Feestvreugde. Passie. Tederheid. Verlangen. Verdriet. Kunsthistorica en schrijfster Leen Huet heeft dat onweerstaanbare Venetiëgevoel gevat en bijeengesprokkeld in literaire teksten. Eén verblijf in Venetië en je weet meteen wat George Sand, Marcel Proust, Thomas Mann, Ernest Hemingway en zoveel andere schrijvers er vonden. Hierna fragmenten uit Huets ‘Venetië, een literaire reis’ (Davidsfonds/Literair) waarin ze alle relevante literaire teksten over de mooiste lagune ter wereld bijeenbrengt.

Giacomo Casanova was dertig toen hij in de nacht van 25 op 26 juli 1755 werd opgesloten in de piombi, de cellen onder het loden dak van het Dogenpaleis. Je moet die enge van godvergeten cellen ooit eens zelf bezocht hebben om echt te voelen wat hij toen heeft beschreven bij zijn arrestatie.
‘We gingen de korte trappen op, en liepen vervolgens door twee gaanderijen die afgescheiden waren door een afgesloten deur. Daarna volgde weer een gaanderij, aan het eind waarvan zich weer een deur bevond die op slot was. Hij ontsloot ook deze en ik kwam op een grote, lelijke, vuile vliering, zes vadem lang en twee vadem breed, die slechts verlicht werd door een hoog dakvenster. Ik zag deze vliering voor mijn gevangeniscel aan, maar ik vergiste mij. De cipier pakte een grote sleutel en opende een zware, met ijzer beslagen deur, die drie en een halve voet hoog was. In het midden ervan bevond zich een rond gat met een midellijn van acht duim. De cipier beval mij naar binnen te gaan. Ik stond net aandachtig een ijzeren apparaat te bekijken dat aan de zware deur was geschroefd. Het had de vorm van een hoefijzer. De dikte ervan bedroeg een duim, de afstand tussen de evenwijdige uiteinden vijf. Ik vroeg me af wat het was, toen hij glimlachend zei : ‘Ik zie dat u graag wilt weten waar dit apparaat voor dient, mijnheer, en dat kan ik u vertellen. Wanneer Hunne Excellenties het bevel geven iemand te wurgen, laat men hen plaatsnemen op een taboeret, met de rug naar de halsband. Men plaatst zijn hoofd zo dat de band zijn hals voor de helft omsluit. Een dikke zijden streng die de andere helft omsluit, gaat met de beide einden door dit gat, dat leidt naar een draaispil, waaraan ze worden vastgemaakt. Een man draait daar dan aan tot de patiënt Onze Heer de geest heeft teruggegeven, want de biechtvader gaat, Godlof, pas van hem weg als hij dood is.’
‘Er vernuftig. Ik neem aan dat u degene bent wie de eer te beurt valt aan de spil te draaien.’
Hij gaf mij geen antwoord. Omdat ik vijf voet en negen duim lang ben, moest ik mij diep buigen toen ik naar binnen ging. Hij sloot mij vervolgens in. Daarna vroeg hij mij door het tralievenster wat ik wilde eten. Ik antwoordde dat ik daar nog niet over had nagedacht. Hij ging weg en deed al zijn deuren weer op slot. Teneergeslagen en verbijsterd steunde ik met mijn ellebogen op het kozijn van het tralievenster.'
Giacomo Casanova. Memoires. Deel 4. ‘De ontsnapping’.

Joseph Brodsky vereenzelvigt zich op deze manier met de stilste bewoners van Venetië.
‘Ik had net geluncht in een kleine trattoria op het stilste stuk van de Fondamenta Nuove, vis van de grill met een halve fles wijn. Met dat in mijn binnenste ging ik op weg naar mijn logeeradres om mijn koffers te pakken en op de vaporetto te stappen. Ik liep een paar honderd meter over de Fondamenta Nuove, een bewegend stipje in die reusachtige aquarel, en sloeg toen rechtsaf ter hoogte van het ziekenhuis van Giovanni en Paolo. Het was een warme, zonnige dag, de lucht was blauw, één en al heerlijkheid. En met mijn rug naar de Fondamenta en San Michele, dicht tegen de muur van het ziekenhuis, waar ik bijna langs streek met mijn linkerschouder, knipperend tegen de zon in, had ik ineens het gevoel : ik ben een kat. Een kat die net vis heeft gehad. Als iemand me op dat moment had aangesproken, dan zou ik hebben gemiauwd. Ik was volkomen dierlijk en gelukkig. Toen ik twaalf uur later was geland in New York, kwam ik natuurlijk prompt terecht in de ergst denkbare janboel van mijn leven – zo leek het op dat moment althans. Maar iets van de kat leefde nog in mij voort ; zonder die kat zou ik nu ergens in een dure inrichting tegen de muren opklimmen.’
Joseph Brodsky. ‘Kade der ongeneeslijken.’

San Marco. De Piazza was het hart van de Duizendjarige Republiek, de Serenissima. Het is het enige plein dat ook de naam piazza draagt. Alle andere heten campo of campiello.
Een van de weinige foto’s die ik van mijn vader bezit (ik heb hem nooit gekend, hij is doodgevallen van het schrikken ; van mij te zien geboren worden, vermoed ik) is die met mama op hun huwelijksreis. Ze stralen. Mama oogt als een prima donna uit een stuk van Teater Voor Taal en Volk. Papa doet alsof hij net alle duiven rondom hen op de piazza gesommeerd heeft het over de hele planeet te gaan uitkirren dat hij van haar houdt.
Voor jullie, lieve mama en onbekende papa, per postduif vanuit Broeke dit gedicht van Anton Van Wilderode over de Piazza. Als geen ander vertolkt de Vlaamse priester-dichter het gevoel dat ik had, toen ik jaren na die foto van mijn ouders op de Piazza naar het profumo di mamma zocht en in de schaduw stapte van mijn immer afwezige papa. Met op mijn ogen diezelfde blinddoek overdwars van het bestaan.

Ik loop vermoeid op het immense plein
gedachteloos en zonder één bedoeling
enkel met zon en wind zwijwaarts in voeling
tussen de duiven die verzadigd zijn.

Rumoer ondefinieerdbaar uit de sliert
van straatjes en versmallende kanalen,
twee klokken die elkaar intens herhalen –
en geen verandering in het verschiet.

De voeten die gehoorzaam verder gaan
door welke wil bevolen en bewogen,
het lichaam verder dragen, op mijn ogen
de blinddoek overdwars van het bestaan.

Anton Van Wilderode. Volledig dichtwerk.