30 december 2005

6000 KIEREN MERCI !

ZEESDUUST KIEREN

MERCI DAADE

HIER OOP

VISITE KOMT


LEUKEG

NIEFJOER

ALEMOELE


LOET OES NOA

TUUPE

DRUMEN

VAAN RONSE!

STEF

DE SCHRIJFHEREN (2.4)

Roman

Poulain zei dat er te weinig geduld was in het new journalism dat zich nu vanuit de States aanmeldde.

‘Met al hun korte frasen.’
‘Hun style saccadé.’
‘Niks geen patience voor ne schonen exposé.’
‘Ze willen sebiet de superstory.’
‘Héla, minuutje.’

Bescheiden beginnen met korte berichtjes. Dan al eens een stuk. Een persconferentie. Een reisje. Een lichte reportage. Een sober doch sterk dossier. De eerste maanden moest ik vooral goed rondkijken. Pink op de naad uitvoeren wat hij van mij verlangde. Ik moest er niet zomaar op los gaan schrijven. Ik moest de techniek van het schrijven leren beheersen.

Het interview: subtiele technieken.
Het ooggetuigeverslag : feeling.
Het profiel: grondig, gevat en compleet.
Het portret: ruimte voor menselijkheid.
Het dossier: harde feiten.
De serie: smeuïge details.

‘Het interview. Gaandeweg. Beetje bij beetje. Naar die ene ultieme vraag toe. Wachten tot je goed zit. Dan toeslaan. De prooi in slaap wiegen met vriendelijke niemendalletjes. Tussendoor hier en daar een prik. Dan erop of eronder. Pas op, ze willen altijd de tekst zien. Nooit aan toegeven. Schermen met de deadlines. Zeggen dat er geen tijd meer is. Verwijzen naar de hoofdredactie die het niet toelaat vanwege tijdsdruk.’

Uren zaten we al in de refter. Poulain zei dat hij vers bloed vandoen had op zijn redactie. Hij had net een paar medewerkers bedankt.

‘Schouwgarnituren. Ze vinden dat je de hele dag stukken moet afschrijven uit L’Echo de la Bourse. Mijn journalisten moeten met de drive zitten. Het vuur. De bezetenheid van schrijven. Stille ploeteraars die het kleine eren. Weg met al die breedsmoelkikkers die de stiel telkens weer heruitvinden op eindeloze perslunches, dan komen indommelen op mijn redactie.'

Poulain had nog nooit van De Wakkere Toeter gehoord. Ik dankte Sainte Gudule.

‘De Wakkere… wat was het ook weer ? Ik hou van de harde leerschool te velde. Alles nog zelf aanpakken. Niks geen archivaris die het vooraf voor je uitzoekt. Niks geen documentatiedienst met voorgekauwde mapjes. Je vastbijten in elk onderwerp hoe bescheiden ook. Leren structureren. Vlotte doch veelzeggende inleiding. Stevige body. Sterke conclusie. Dan een goeie kop. Aantrekkelijke tussentitels. Veelzeggende bijschriften. Zelf toezien op de fotokeuze en de opmaak. Proeven opvragen en corrigeren. De geur van verse inkt. Toch kunnen boeien met een ogenschijnlijk saaie story over de regionale huurprijzen. Langslopen bij notarissen, immobilières, wooncentrales. Je te pletter schrijven, knippen, plakken. Alles scheuren. Herbeginnen tot het klikt.’

Hoofdredacteuren luisteren alleen naar zichzelf, als het moet naar hun broodheer en nog het liefst naar hun eigen commentaar in het radiopersoverzicht. Een hoofdredacteur weet wat goed is voor de krant. Zolang de oplage stijgt, is zijn verhaal waar. Zakt ze, dan vliegt hij er zelf uit en wordt zijn opvolger weggeplukt bij de concurrentie.

‘Zelfs met de duivenuitslagen moet je kunnen boeien..’

Specialist Pol Jacquemijns bellen om zijn mening. Maar evengoed Louis van om de hoek met zijn vijf prijsbeesten. Gouden bruiloften. Achiel Savooie die zijn eigen oorlog vertelt. Diens Waalse echtgenote Mimie die général Patton nog heeft zien binnen donderen op zijn jeep in Bastogne.

‘Un général comme on n’en fait plus ce Patton.’

Met wel vijftig medailles op de buik. En een chiclette tussen de molaires. Kleur geven aan je stuk. Schrijven zoals je het aan je moeder vertellen zou.

Hem, Poulain moesten ze niks meer leren. Ooit verzorgde hij de horoscoop in de Bataclan, een toutes-boîtes van Brussel. Zijn vrouw dicteerde hem ‘s avonds de toekomst van de sterrenbeelden in bed.

Weegschaal: Sta erop.
Stier: Wees jezelf in bed.
Ram : Ram erin als een Leeuw.
Leeuw : Waterloo wacht op jou.

'Het betaalde goed. Waar ben ik gebleven ?’

Bij de melding dat zijn beleid bij Targets Magazine volkomen toekomstgericht was.

(Vervolgt).

Uit : ‘De Schrijfheren’. Roman. Copyright Stef Vancaeneghem.

29 december 2005

DE NIEUWE RONSENAAR (30)

Rood en Groen : tuupe vuir Ronse ?

Volgens onze bronnen maken de Ronsese socialisten zich op voor een alliantie met Groen! Besprekingen hieromtrent vinden plaats in januari. Ze zouden ook tegen het eind van die maand rond moeten zijn. Zo is toch de verwachting.

Een samengaan van progressief Ronse ligt eigenlijk volkomen binnen de lijn van de verwachtingen. Want opmerkelijk genoeg voor onze prachtige stad in het groen, slaagde de tot Groen! herdoopte voormalige Agalev-formatie er de afgelopen jaren niet in zich hier even sterk te profileren als ten tijde van haar werkzame en assertieve gekozenen Carlos Anckaert en Claire Dumortier. Dat was ook helemaal niet zo evident zonder verkozene in de gemeenteraad.De groene kiezers bleven wat verweesd achter : wachtend op betere tijden.

Meer dan ooit heeft Groen! nochtans een rol in het beleid van Ronse. Het Strategisch Plan van Ronse draagt immers overduidelijk de sporen van het groene denkgoed. Het Plan zit vol beleidsideeën die voor het eerst in Ronse door de groenen zijn aangekaart. Als in dat Plan nu duidelijk accenten van de milieubeweging doorklinken in alle drie de onderdelen van dat plan (wonen, werken, genieten), dan is dat zeker mee de verdienste van groen in Ronse. Het ware hogergenoemde pioniers van groen onrecht aandoen om dat nu te ontkennen. De titel alleen al van het Plan spreekt wat dat betreft boekdelen : ‘Genieten midden de groene heuvels’.

Het wijst op de troeven van Ronse als groene stad. De groene beweging heeft in Ronse dus haar verdiensten. Als bijvoorbeeld in het beleidsplan voor Ronse nu sprake is van sanering van sites, alternatief vervoer in het centrum, duurzame aanpak van de afvalproblematiek, herbestemming van fabrieken, dan is dat allemaal rechtstreeks het gevolg van de nimmer aflatende impulsen en opmerkingen van Groen! Wie vandaag selectief sorteert en composteert, doet er goed aan geen selectief geheugen te hanteren.

Bekeken vanaf de linkerzijde betekent elke versterking van het vooruitstrevend ideeëngoed in Ronse tegelijk ook een opsteker tegenover de conservatieve concurrentie. In die zin lijkt de aanmaak van een rood-groene alliantie logisch. De rood-groene kartelbesprekingen zijn, zeker in het licht van dat Strategisch Plan, ook interessant naar het beleid van de komende jaren toe. Ronse heeft nood aan een groene stem in de uitvoering van al die mooie plannen rond wonen, werken en genieten.

Het siert de onderhandelaars dat ze mekaar de hand willen reiken om de stem van een niet onaanzienlijke groep groene Ronsenaars samen de kans te geven die ze in het open, verdraagzaam democratisch Ronse van de toekomst verdient.
(Vervolgt).

DE SCHRIJFHEREN (2.3)

Roman

Hoofdredacteuren zag ik als monumenten van eruditie met haakjes in hun namen. Hubert Beuve-Méry. Le Monde. Jean-Jacques Servan-Schreiber. L’Express.Vaten vol parate kennis.Met piepend uit de borstzak van hun wit overhemd: een rode Parker, een zwarte Sheaffer, een blauwe Pelikan.Blauw voor commentaarstukken,zwart voor donderberichten aan hun redactie,blauw voor het schrappen van onkostennota’s. Hoofdredacteuren zag ik als volleerde journalisten die koketteerden met bijna-dood-ervaringen in Beiroet. Absolute insiders die op de koffie kwamen bij Leopold III en Lilian in Argenteuil. Er gezellig in safarifotoboeken snuffelden. Onderwijl alles vernemend omtrent de Spaanse koleires van Fabiola .

‘Wie denkt die furie dat zij is ? Dat zij ons buitensmijt uit Laken ? Lilian en mezelf.’

Jean Poulain straalde dat deugnietachtige uit van de overjaarse Marollenjongen. Hij had de knikkerkameraad kunnen zijn van Kwik & Flupke. Geboren en getogen in d’ Huugstroet. Een vaste klant van Marie Karikol. De lyriek waarmee hij de charmes bezong van de oude Brusselse binnenstad. De gretigheid waarmee je hem een gueuze Eylenbosch tot zich zag nemen in La Bécasse. Dat vanzelfsprekende waarmee hij tabasco uitschudde over zijn toast kannibaal in de Taverne du Solbosch. De gulzigheid waarmee hij een Plat du Chef bestelde in de Auberge de Boendael. De Manneken Pis-romantiek waarmee hij als een ketje de kerstverlichting beschreef aan de Grand’ Place. De overdrijving waarmee hij marionettentheater Toone ten hemel prees. Dat samenzweerderige toontje waarop hij de Rue de Stassaert bezong als in een lied van Johan Verminnen.

‘Da komt poepen, da komt stoefen’.

De nauwelijks verholen sympathie voor de politiek-met-ballen van maître-charcutier Paul Vandenboeynants. Het ongeremd enthousiasme waarmee hij eenieder chef, mon ami, ket, tischke of peike noemde. Het gemak waarmee hij Bluesette van Toots bevorderde tot internationaal volkslied.

‘Jean is de max.’
‘De Quincy Jones zeg het uuk.'
‘Zijn Brabançonne ? Al huren bloeze?’
‘Straffer dan la Carmen de Bizet.'

Poulain toonde zich bereid mij een kans te geven. Als redacteur-vertaler.

‘Pas op, Puis. Er staan er duzend in de fil voor die job.’
‘Peikes en mokkes mei iekuus comme ça.’
‘Vui alle kwizzen mei te wiennen van Bruussel Vloms’.
‘Des grosses têtes.’
‘Mei masterships, van hie tot Cambridge.’

‘Masterchips’, zo zei hij het. Een voorgevoel had hem voor mij doen kiezen. Een speciaal zintuig. Zijn ervaring als hoofdredacteur. Was het mijn zelfverzekerde blik ? Was het dat vuilgebekte ? Misschien. Dit zou van pas komen op persconferenties. Was het dat voluntaristische verlangen van de jongen die er wou voor gaan ? Was het die lichte klik van gaan we erin vliegen of hoe zit dat ? Was het dat lefgozerachtige ? Dat nonchalante ? Ik moest het hem verder niet vragen. Hij kon dat toch niet uitleggen. Daarbij: hij bepaalde wat goed was voor zijn redactie. Zo, dat was het. Ik mocht beginnen. Na het lange weekend. Ondertussen kon ik alvast de stapel Targets Magazine doornemen die hij me meegaf..


We zaten in de kelder, omgebouwd tot refter. Hier regeerde Madame Olga over lunchtijden en koffiepauzes. Madame Olga was gevlucht voor de goelasj van de Ruus. Zoals ze dat vertelde aan al wie er niet om vroeg. Dat was ook het enige wat ze zegde. Spreken, zo had het leven haar geleerd, was doodsgevaarlijk. Mensen die dingen aan het papier toevertrouwden, waren volgens Madame Olga het leven moe. Het papier waarop je schreef, was de brandstapel waarop je in de fik zou worden gezet. Alle personeelsleden van Targets Magazine doken doorlopend de kelder van Madame Olga in om koffie te tanken. Het was er rokerig, lawaaierig en druk.
Jean Poulain schonk zichzelf koffie in en stelde me aan eenieder voor. Hij peroreerde daarbij onverminderd voort over de redenen die hem voor mij hadden doen kiezen. Een zeker gevoel van erkenning had hem over de streep getrokken. De voelsprieten van de stiel. Hij had iets van zichzelf herkend, iets van in zijn eigen beginjaren. Want hij beschouwde zichzelf zo te horen als een vaderfiguur voor zijn redacteuren. Zijn deur stond altijd open voor iedereen. Hij wou een mentor zijn. Hij ging altijd uit van vertrouwen in zijn mensen. Nu en dan beantwoordden ze die openheid met abus de confiance.

‘Maar liever zo dan het cynisme van de zwartkijker die in niks nog gelooft.’
‘Als reservekeeper van Daring Brussel had ik dat ook al.’
‘Naar de bal plongeren. Je kop riskeren.’
‘Hopen dat de attaquant een eerlijk man is.’
‘Dat hij je kop niet als bal wegsjot.’

Ik vroeg hem naar de exacte inhoud van de opdracht. Poulain ontweek de vraag. Hij prees bij madame Olga de kwaliteit van de koffie Brésor. Hij was zeer vertrouwd met het huis Brésor. Als gewezen voetballer kende hij persoonlijk de eigenaar, Paul Van Himst : de beste Belgische footballeur allertijden. Wist ik waarom ze de veelvoudige Gouden Schoen Polle Gazon noemden ? Neen, ik wist dat niet. Goed begin.

‘Omdat hij zich altijd liet vallen in de penaltyzone, tiens.’

Polle Gazon koos nu zelf de fijnste Arabica’s voor madame Olga. De juiste bonen. Hij had hem, Poulain eens meegenomen naar zijn branderij. Hij had er hem uitvoerig verteld hoe je de beste mélanges kreeg. Het verschil tussen arabica en robusta. Je moest er vroeg voor naar de haven van Antwerpen. Overal aan zakken staan ruiken uit Colombia en al die andere koffielanden. Als je niet alles zelf controleerde, kon er brol tussen zitten. Je moest daar de neus voor hebben. Je moest de verbrandingsprocessen der torrefactie goed op de voet volgen. Enfin, mijn precieze job ? Van alles en nog wat. Schrijven allicht ook. Doch zoveel meer. Hier zou ik de ware stiel leren. Ik kon hoe dan ook toch niet eeuwig blijven hangen in die Wakkere Trompet. Of hoe heette dat blaadje ook alweer ? Nee, hier zou ik de tijd krijgen om echt te groeien. Ik was nog jong. Ik moest vooral niet denken dat ik direct de nieuwe consumentenpaus Ralph Nader zou kunnen gaan interviewen, reclamemagnaat Marcel Bleustein-Blanchet of Pierre Salinger, perschef van Kennedy’s. Had ik ten-min-ste al gehoord van Salinger ? Dikke sigaren. Veel whisky. Maar zo’n perschef. ‘With Kennedy’, zijn memoires: verplichte lectuur. Ik antwoordde Poulain dat ik Salinger gelezen had. Het deed hem genoegen. Ik was uit het goede hout gesneden. De juiste lectuur. Zeer belangrijk.

‘Essentieel om den dram van Dallas te begrijpen’.

(Vevolgt).

Uit ‘De Schrijfheren’. Roman. Copyright Stef Vancaeneghem.

28 december 2005

DE NIEUWE RONSENAAR (29)

Yves Dufour : VLD verdeelde postjes à la tête du client

In een brief aan de voorzitter en het bestuur van VLD- Ronse, aan zijn vrienden, sympathisanten en diegenen die zijn kandidatuur genegen waren en aan de media, legt Yves Dufour omstandig uit waarom hij geen vrede kan nemen met de hem toegewezen vierde plaats op de VLD lijst. Ook geeft hij uitleg bij de reden waarom hij zich terugtrekt als kandidaat voor de gemeenteraadsverkiezingen, zoals we dit hier in primeur al meldden. (Zie ook De Nieuwe Ronsenaar 27: 'Verbolgen Yves Dufour haakt af').Omdat we bij de melding van dit nieuws Yves Dufour toen zelf niet konden bereiken, geven we hierna graag voluit zijn stellingname. Zegt Yves Dufour:

‘De VLD partij van de Burger ging op dinsdag 20 december in besloten vergadering over tot verkiezing van de lijst voor de gemeenteraadsverkiezingen 2006. Als resultaat hiervan werd mij de vierde plaats aangeboden. Gezien dit aanbod mij niet kan bekoren, heb ik besloten mijn kandidatuur in te trekken. Daarnaast steunt mijn besluit op de volgende drie principes.

1. Er was een globaal akkoord binnen de partij dat men met de lijstvorming zou wachten tot er een degelijk verkiezingsprogramma was. Doel hiervan: kandidaten aantrekken die over de nodige kunde en expertise beschikken om het programma ook daadwerkelijk uit te voeren en deze kandidaten de gepaste plaatsen op de lijst toe te kennen. Dit principe werd niet gerespecteerd. Nog steeds is er geen programma. ‘Ronse Residentieel’ blijkt dus tot op vandaag een holle slogan te zijn. Het bestuur van de VLD afdeling Ronse verdeelde liever postjes ‘à la tête du client’ dan voluit te gaan voor een project met mensen die het project kunnen dragen.

2. Ik werd gevraagd om in een voorbereidende fase een compilatienota verkiezingsprogramma te maken voor de komende gemeenteraadsverkiezingen. Met
briefwisseling kan ik aantonen dat men bij de VLD-afdeling Ronse mij als enige zag die in staat was en dergelijke nota te maken. Door het verzoek van een
aantal TOP-kandidaten kreeg ik niet de gelegenheid deze nota voor te stellen en toe te lichten aan de bestuursleden voor de kieslijsten werden gestemd. Ik mocht met andere woorden de verdienste van het werk niet verzilveren. Een groter gebrek aan respect bestaat niet! Ik kan alleen maar hopen dat men de intellectuele eerlijkheid opbrengt om mijn nota’s niet in te pikken. Laat het me even op z’n De Croo-iaans uitdrukken. Men vraagt u een sportmotor voor te bereiden. Men legt die motor op een boerenkar en dan mag je nog niet eens co-piloot zijn, laat staan piloot. Maar moet je wel aan de kar gaan duwen.

3. Reeds 18 jaar lang ben ik actief in de liberale beweging te Ronse. Ik ben achtereenvolgens voorzitter geweest van jong VLD en VLD. Ik was actief in de Arrondissementele en Provinciale besturen van Jong VLD en VLD. Ik was zelfs Lid van het Nationaal Bestuur Jong VLD. Deze inspanningen die ik steeds belangeloos en volledig gratis heb gedaan hebben veel tijd ingenomen. Tijd die ten koste is gegaan van mijn familie en van mijn bedrijf. Time is money. Ik ben het aan mezelf verplicht die tijd te investeren aan mensen die me wel waarderen.

Mijn besluit staat vast. Ik ben geen kandidaat bij de komende gemeenteraadsverkiezingen. Ik zal me echter steeds blijven inzetten voor de liberale beweging te Ronse met mijn principes als wapen. Ooit moet die muur van onredelijkheid omvallen. Pas dan zal de liberale partij in Ronse een sterke partij zijn.’

(Noot van De Nieuwe Ronsenaar: Vervolgt, ongetwijfeld).

27 december 2005

DE NIEUWE RONSENAAR (28)

De wensen van het Vlaams Belang

In Passe-Partout publiceert het Vlaams Belang deze week een advertentie met nieuwjaarswensen aan alle Ronsenaars. Daarin deze opmerkelijke passage, speciaal gericht aan het stadspersoneel :

‘Een wat ons betreft betreurenswaardig schrijven van het college van Burgemeester en schepenen van 2 februari 2005 maande ons aan onze wensen aan het stadspersoneel, zoals de voorbije jaren gebruikelijk was, niet meer aan te bieden.’

Het Belang ziet zich daarom verplicht het stadspersoneel het beste toe te wensen via de Passe-Partout.


Discussies en wrevel onder collega’s

De Nieuwe Ronsenaar slaagde erin de hand te leggen op de bewuste brief van 2 februari. Hij is gericht aan Erik Tack, gemeenteraadslid en fractieleider van het Vlaams Belang. Namens het college van burgemeester en schepenen is de brief getekend door burgemeester Luc Dupont en stadssecretaris Linda Vandekerkhove. Hierna wat erin staat.

‘Opnieuw lokte uw actie bij heel wat personeelsleden ongenoegen op. Niet iedereen is ermee opgezet van een bepaalde politieke partij persoonlijke briefwisseling op naam te krijgen.
Geen enkele politieke partij, behalve uw fractie, richt zich rechtstreeks tot alle personeelsleden via de werkvloer.
Gelet op de klachten die we van verschillende mensen ontvingen, vragen we dan ook met aandrang in de toekomst dergelijke werkwijze niet meer te hanteren.
Een stedelijke administratie dient neutraal en objectief te werken en het voeren van politieke propaganda geeft aanleiding tot discussies en wrevel onder collega’s wat zeker de werking van de diensten niet ten goede komt.
Indien u per se de nieuwjaarswensen wil blijven sturen, dan volgt u de geijkte weg, namelijk via de post.'

Beling Belang ?

Het Vlaams Belang pakt in dezelfde advertentie uit met een tekening van de Belleman, luid bellend voor het Vlaams Belang (‘Beling Belang.’.)
Op de achtergrond staat een tekening van de obelisk, stadhuis, Sint-Hermeskerk en…een moskee.
Benieuwd hoe Fiertelcomité, genootschap der bellemannen, dragers en gilden aankijken tegen deze politisering van de aloude Fiertelommegang.

DE SCHRIJFHEREN (2.2)

Roman

Hier in Brussel kwamen wereldberoemdheden neerstrijken in Metropole en Astoria. Ellen Saphiro. Mahalia Jackson. Trini Lopez. Brenda Lee. Hier flaneerde Annie Cordy met haar canapépisser. Het nachtleven aan de Place Brouckère. De lichtjes van de Madoutoren. De reclame aan het Centre Rogier. Dit was de Trade New World van Paul Vanden Boeynants en zijn compaan Charlie De Pauw.

‘Heel de Nord plat.’
‘Toutes les putes dehors.’
‘Allemoel gratte-ciels.’

De vlam van de Congreskolom. De vette bollen van de Zuiderfoor. De ballen van ‘t Atomium. Hier druppelde het zoetjes op geliefden in het Warandepark, terwijl het in Parijs stormde op de zeilbootjes van de Luxembourg. Extreem waren hier enkel de jumbomosselen Chez Léon. Hier waakte onze vorst. Als hij geen biches aan het schieten was in Ciernon. Hier was de nationale held een stripfiguur in pofbroek. Hier heette het lelijkste gebouw Résidence Palace, de kleinste snackbar Les Tuileries. Het Brussel van Brel en Toots. Met op elke square een bal musette, om elke hoek een bluesette.


Jean Poulain zou mijn eerste schrijfheer worden. Van hem verwachtte ik lessen in vakmanschap. Krijgen zou ik ze.

‘De mooiste stiel ter wereld ?’
‘Wie heeft je dàt wijsgemaakt ?’

Ik moest vooral niet romantisch gaan zeiken over deze hondestiel. Was het trouwens een stiel ?

‘Pure verslaving, ja. Ha, wij gazettiers !’

Gazettiers. Ik zou hem dat woord nog vaker horen gebruiken. Een gazettier rookt als de schoorsteen van de Marly. Een echte gazettier werkt als een beest, kent iedereen, rekent alleen op zichzelf.

Omtrent hoofdredacteuren had ik me alles al ingebeeld. Hoe ze achteloos de redactieruimte kwamen binnen gewandeld, je gehavende kopij onder de arm. Hoe ze wat mompelden omtrent de vorm.

‘Schrrrrijven is schrrrrrappen.’

Omtrent de inhoud.

‘Bij elke alinea beletten dat de lezer in slaap dommelt.’

Omtrent de structuur.

‘Heeft kop noch staart’.

Dan weer de inhoud.

‘Puis, waar gààt dit over ?’

De titel

‘Moet erin als gesneden koek.’

Relevante bijschriften.

‘Het geduld van de nieuwe lezer loopt vijf seconden.

Hoofdredacteuren lieten je achter op het puin van je schrijfsels. Verdwenen dan weer in hun kantoor. Met een air alsof ze net de lofrede over je Pulitzerprijs hadden uitgesproken.

‘Herbegin en werk het uit.’

Je optrekken aan de vernedering. Je opladen aan het misprijzen. Je stek waarmaken op de redactie.

‘We hebben er hier al veel zien komen.
‘Ga ervan uit dat hij niks goed vindt.’

Je zou je niet afgeven. Tot hij zou moeten toegeven dat je een knap verhaal uit je pen had geperst. Halverwege de nacht zou hij je koeltjes opbellen. Wat van je tekst na veel gesleutel overbleef, kon mee op de laatste pagina. Daar was toch onverwacht nog een gaatje gevallen. Doch. Mijn titel was waardeloos. Dus had hij die gewijzigd. Mijn inleiding was nietszeggend. Dus had hij die veranderd. De rest was saaie troep. Dus had hij mijn honderdwintig herleid tot tien. Die tien vond hij goed.

‘Dit zal gevreten worden.’

(Vervolgt).

Uit ‘De Schrijfheren’. Roman. Copyright Stef Vancaeneghem.

EGOSTRIP (57)

‘In de zichtbare wereld is de Melkweg een zeer klein brokstukje. Van dit brokstukje is het zonnestelsel een oneindig klein vlekje. Op dat vlekje is onze planeet een microscopisch puntje. Op dit puntje kruipen gedurende een klein aantal jaren kleine klompjes van onzuivere koolstof en water, met een gecompliceerde structuur en enigszins ongebruikelijke fysische en chemische eigenschappen in het rond. Totdat ze weer oplossen in de elementen waaruit ze zijn opgebouwd.’

Bertrand Russell.

L’homme est un roseau.
Mais un roseau pensant.
Blaise Pascal (Pensées).

In zijn boek ‘The Selfish Gene' doet Richard Dawkins verslag van de menselijke evolutie. Volgens Dawkins vindt natuurlijke selectie eerder plaats op het niveau van de genen dan op het niveau van het gehele organisme of het niveau van de soort. Dit betekent dat individuele organismen, waaronder ook de mensen ‘overlevingsmachines’ zijn. Ze zijn gebouwd volgens instructies die zijn vastgelegd in het DNA en waarvan het doel is te zorgen voor het overleven van het gen, en niet van het organisme zelf. Vanuit biologisch standpunt is daarom het leven van een individueel organisme niet van het allerhoogste belang. Waar het om gaat, is dat de genen die de mens in zich draagt worden doorgegeven en overleven. ‘Doel’ moet hier tussen aanhalingstekens. Er kan immers geen doel kan worden toegekend aan genen of organismen in de gebruikelijke zin van het woord. Dit komt omdat genen niet ontworpen zijn om een of ander doel te dienen. Ze hebben zelf geen wensen of doelen, bewust of op een andere manier. Genen overleven eenvoudigweg als ze effecten hebben die gunstig zijn voor hun overleving. Effecten dan allereerst op de organismen die er de dragers van zijn en vervolgens op de omgeving in ruimere zin. Maar omdat de genen die overleven per definitie de kenmerken hebben die ertoe bijdragen dat ze overleven, ontstaat er een soort illusie waarin het lijkt alsof deze kenmerken het doel dienen het overleven ervan te verzekeren. Deze kenmerken zijn niet van tevoren ontworpen of gegeven.
(‘Filosofie en de zin van het leven’. Julian Baggini. Uitgeverij Meulenhoff.)


Volgens Ludwig Wittgenstein (Wenen 1889 - Cambridge 1951) bestaat een groot deel van wat mensen voor filosofie aanzien zoals geklets over zingeving en het hogere uit taalspelletjes en schijnproblemen. Daar kunnen we niks zinnigs over zeggen, dus moeten we daarover zwijgen. De zevende stelling van zijn Tractatus logico-philosophicus is de meest geciteerde : Van dat waarover men niet spreken kan, moet men zwijgen.

Rare kerel die Wittgenstein. Telg van gecultiveerde familie van staalmagnaten in Wenen. Studeert af als ingenieur in Berlijn, volgt aeronautica in Manchester, ontwerpt reactoren en meteorische verkenningsvliegers. Geraakt geboeid door de filosofie van de mathematica en volgt in Jena de colleges van ‘de vader van de logica’ Gottlob Frege. Trekt naar Cambridge bij Bertrand Russell en krijgt er in ’39 de leerstoel van George E. Moore.

Eer het zover is, volgt hij een wispelturig parcours als kluizenaar in een Noorse fjord, mecenas voor armoedige artiesten, ondermeer Rilke, vrijwilliger in het Oostenrijkse-Hongaarse leger en hulptuinier in het klooster van Hüttendorf. Na de publicatie van zijn Tractatus werkt hij als schoolmeester in Oostenrijk, architect, barman, portier, brancardier in Londen, laborant in Newcastle. Wil zich laten opereren zonder verdoving om met een spel van spiegels de chirurg op zichzelf aan het werk te zien.

In 1929 keert hij terug naar Cambridge omdat hij steeds ongelukkiger is met de Tractatus en zijn filosofische onderzoekingen wil voortzetten. Na tien jaar volgt zijn benoeming tot hoogleraar. Hij houdt vol dat hij het werk van andere filosofen niet leest. Slaagt erin overhoop te liggen met Russell, Moore, Keynes, Carnap, Popper. Schenkt zijn enorme erfenis weg. Lijdt zijn leven lang aan depressies en loopt constant met zelfmoordplannen. In ’47 neemt hij ontslag als hoogleraar om zich terug te trekken in Ierland. De laatste twee jaren van zijn leven woont hij bij vrienden en discipelen in Cambridge, Oxford en de Verenigde Staten.

De late Wittgenstein (doorgaans Wittgenstein II genoemd) verwerpt de gedachte dat de wereld een logisch geheel van feiten en standen van zaken is. Hij verwerpt de ondubbelzinnige relatie tussen de wereld en de afbeelding daarvan, in gedachten en uitspraken. Hij verwerpt het ideaal van onvoorwaardelijke exactheid. Hij gelooft niet langer in taal als een neutraal, helder instrument. Hij ziet in dat woorden en zinnen voor verschillende uitleg vatbaar zijn. Als je wil weten wat woorden betekenen, moet je niet zitten analyseren : je moet kijken naar de context.

Om dat te illustreren, gebruikt hij taalspelen. ‘Mag ik twee balkons ?’ heeft een totaal andere betekenis aan de kassa van de Opera dan in een ontwerpbureau voor appartementen. De meter van een baby van prins Laurent is een dame, de meter in zijn broekzak een lint.

Wittgenstein maakt met zijn taalspelen een eind aan wat hij een van de grootste bronnen filosofische verwarring noemt. Wat is tijd ? Wat zijn getallen ? Wat is betekenis ? Met taalspelen probeert hij de illusie te doorbreken dat er in de werkelijkheid iets bestaat wat met een zelfstandig naamwoord correspondeert.
(‘A la rencontre des philosophes.’ Robert Maggiori. Uitgeverij Bordas)

Daar gaat ze en
zoveel schoonheid
heb ik nooit gezien.

Clouseau

26 december 2005

DE SCHRIJFHEREN (2.1)

Roman

In schaaldierentempels aan de Rue des Bouchers was Jean Poulain een graag geziene gast. Gul als hij gooide met fooien. Hij hield er ook een vaste tafel op na in het Brussels Hilton. Waar stoverij bij Japanse sneltoeristen werd aangeprezen als exotische delicatesse. Zijn haar, met hier en daar een streep grijs erdoor, lag gestroomlijnd onder vetsubstantie. De kraagpunten van zijn overhemd hingen in volkomen symmetrie met de diepe groeven die zijn mond in een perfecte zero klitten. Zijn erwtjesdas, wit op koningsblauw, zat in een verneukte knoop. Poulain dweepte met Gilbert Bécaud. Die had hij bezig gezien in de Parijse Olympia.

‘Eén poot van de piano afgezaagd. Daardoor kan je ook vanop de eerste rijen het virtuoos vingerspel van de meester volgen. ‘n Gruut professionel, Bécaud’.

Sinds de aankledingsrituelen kwam zijn dasknoop alweer slordig onder de kraag vandaan. Een pointillistisch miniatuurtje van bolognaisespikkels kleurde het voormalig sneeuwlandschap van zijn hemd karmijn ter hoogte van zijn pens. Voor de manchetknopen had Poulain naar zijn geld gekeken. Dat wreekte zich op het totaalbeeld. Wat moest ik me voorstellen bij twee onnozele zwarte nepdelstenen met gouden stip? Aan de rechterpols liet Poulain een zilveren gourmetje bengelen met erin de aloude gegraveerde onzin :

‘A toi, à jamais’

Jean Poulain leidde als zelfverklaarde hoofdredacteur het gratis verschijnsel Targets Magazine. Zoals de meeste Vlamingen had ik nooit eerder van het maandblad gehoord. Wie het in de bus kreeg, werd geacht het met een Laguiole-papiersnijder van de betere verpakking te ontdoen, dan nonchalant te doorbladeren. Het orgaan promoveerde zichzelf tot Must voor Managers. Het was een glimmend boekje in beide landstalen van het soort dat alleen in het Boergondische België kan bedacht worden. Vol verhalen als lokmiddelen voor de gadgets die er in aangeprijsd stonden. Speeltjes die je nodig had wilde je goed in je vel voelen als descision maker. Zonder Dupontaansteker in je broek, zonder Breitling om je pols, zonder Montblanc tegen je borst, zonder Porsche-paardenkracht aan je rechtervoet, telde je niet mee.

Targets Magazine huisde pronkerig in een kasteel aan het eind van de Louizalaan. Van buiten oogde het gebouw als een van de ambassades die met wapenschilden en vlaggen Brussel de allure verleenden van wereldstad. Het kasteel lag discreet in een park met uitlopers tot in het Ter Kamerenbos. Wie de tuinen ervan betrad, werd overweldigd door de de illusie ver van de profane drukte te vertoeven. In hoge naaldbomen werkten eekhoorntjes naarstig voort aan wintervoorraad en nageslacht.

Eindelijk zou ik een echte hoofdredacteur leren kennen. Onderweg naar de hoofdstad had het me nog toegeleken of ik me dit alles alleen maar inbeeldde. De brief met logo van Targets Magazine. Het ontwerp van contract. De afspraak met Poulain.

‘…om U te melden dat ik U, Charlie Puis , heb gekozen uit een lot van kandidaten…’

In Brussel hoorde ik te zijn. Hier gebeurde het.

‘….Om dan uw contract van onbepaalde duur te komen tekenen…’.

Hier in Brussel naaiden Vlaanderen en Wallonië elkaar. Zoals de eekhoorntjes in het park.

‘….Zie dit derhalve als een unieke kans….’

Hier was de Koning van Spanje een afspanning vol varkensblazen.

‘…Op uw volle inzet…’

Hier stond het zeikend manneke waaraan Japanners vol stoverij zich vergaapten.

‘…Met een positieve ingesteldheid….’

Hier nam je de tram vol anonieme levens van nergens naar nergens.

‘…Geheel in de stijl van het huis….’

Hier stapte je als een verrukt jongentje het stadsleven in. Urenlang drentelde je door negentiende eeuwse galeries vol klimplanten. Middagen door vergaapte je je aan feeërieke spiegelgaanderijen. Hier liep je langs trefpunten van haute couture. Hier flaneerde je langs bedwelmende confiseries. Verse pralines met Griekse namen. Hier kuierde je langs heiligdommen vol artisanale chocoladekaramellen.

‘De chefs d’état zijn er zot op.’
‘Madame Soekarno.’
‘Farah Dibah.’
‘Soraya .‘
‘Ze heeft er haar taillefine aan geruïneerd.’
‘Norodom Sihanoek van de Cambodge.’
‘Felouk van Egypte.’
Wat zegt u ? Faroek ja, die.’
‘Chaban Delmas .’
‘Die nog president van Frankrijk gaat worden, onthoud wat ik u zeg.’
‘Die bobbels in zijn scherpe kaken. Onze karamellen’.

Hier schoof je langs dampige wafelparadijzen de diepste weemoed tegemoet. Marcel Proust had dit moeten meemaken.

‘Nooit had hij de verloren tijd teruggevonden.’
‘Hij had nog duizend jaar in bed mogen liggen schrijven, Proust.’
‘Tegenover dat ene Madeleinekoekje wachtten hem hier honderd Gaufres de Bruxelles.’
‘En duizend bloeiende meisjes.’
‘Voor mij een Café Filtre.’
‘In een zilveren servies.’
‘Bien sur, monsieur.’
‘Wiskemann inoxidable.’

Hier hadden ze aan één heilige niet genoeg voor hun kathedraal. Zoveel over Brussel viel er door de kleine Marcel te noteren, eer moeder Proust hem ‘s avonds in bed die kus kwam geven nadat die eikel van een Monsieur Swann eindelijk het pand verlaten had. Hier in Brussel hingen de autowegen zomaar boven je hoofd. Als gigantische betonnen kabels tussen Basiliek en Paleis van Justitie. De Basiliek van Koekelberg. Gods eigen Domus Dei. Met erin het stukje muur waartoe de godvrezende familie Puis jarenlang had bijgedragen, tot meerdere eer en glorie van de Heer.

(Vervolgt).

Uit : ‘De Schrijfheren’. Roman. Copyright Stef Vancaeneghem.