03 januari 2006

DE SCHRIJFHEREN (3.2)

Roman

Turkije, wat zou ik ? Ik moest mijn hoofdredacteur Thomas Tonijn al meteen teleurstellen. Ik ben wel al naar Playa de Fanals geweest, met grootvader en mama. ‘Ze vien-ne-fair-re-vot-re-lit-te’, zegt Sofia, het kamermeisje van Hotel Fanals. Haar stem Jezus, zo zoet als melocoton. Sofia studeert filosofia in Salamanca. Ik wil voor altijd bij haar zijn. Zonnige groeten van Charlie Puis in Salamanca. Aan niks anders meer denken dan aan zwoel zondigen met Sofia. Zonden zijn er om op te biechten, mijn zoon. Hoeveel keer? Ik heb het echt niet geteld, eerwaarde. Spijt neen, zo zou ik dat niet noemen. Ik heb daar eerlijk gezegd veel deugd aan gehad. Moet ik dat hier nu echt allemaal zitten uitleggen in deze donkere biechtstoel ? Pobre diabolito, zucht Sofia. Ons bed geraakt maar niet opgemaakt. Mama en grootvader vinden dat de Spanjaarden met hun sterren smijten in hun hotels. De lakens zijn niet vers of niets.

‘Een Spaanse ster is maar een halve Franse.’
‘Altijd beter een ster teveel dan een te weinig.’
‘Want als uw tafelkleed niet proper is …
‘en uw broodje is gelijk macadam…’
‘…kunt ge even goed thuis blijven.’

Mama en grootvader hebben ervaring door de tegenslag in hun leven. Grootvader heeft stenen op zijn gal. Groot genoeg om te dienen als fundamenten voor zijn duivenkot. Zijn galstenen voelen volgens hem aan als het getokkel van de arend zijn snavel op de lever van Prometheus. Grootvader trekt alles door naar mythen en sagen voor mijn opvoedingspatroon. Volgens hem werkt de tijd als een colle tout van al uw daden.

‘Goed of kwaad, ge sleurt alles mee. Na uw dood wordt uw zak geledigd. God De Vader bekijkt dan wat er uit uw zak komt en ziet of het op iets trekt. Nu en dan vraagt hij hun gedacht aan de Heilige Geest en aan zijn rechterhand Jezus. Die vragen u samen op hun beurt wat ge er nu zelf van vindt. Niets om over te stoefen, hé makker ? Plus était en vous. Het is u nochtans van alle kanten gezegd. Pas op, ge moogt altijd zelf uw gedacht zeggen. Onze hemelscharen zullen het u niet kwalijk nemen. Ge zijt feitelijk uw eigen rechter. Ge kunt zelf bekijken wat ge met uw vrijheid hebt uitgestoken als levend mens.’

Mijn papa zijn zak is al lang geledigd. ‘s Nachts zie ik hem hangen tussen de andere Spaanse sterren. Blinken dat hij doet, tussen de Kleine en Grote Beer in. Misschien heeft mama hem opgeblonken met Silvo, voor hij doodging. Wat ben ik met een dode papa ? Ik zal het u zeggen, vanuit de colle tout van mijn leven: niks de genitaliën. Mijn grootvader kijkt ‘s nachts op zolder met zijn kijker naar de sterren. Nu en dan toont hij mij mijn glinsterende papa door zijn buis. Als de lucht helder genoeg is zoals hier in Spanje, zien we hoe mijn papa over de melkweg vliegt. Oeioei, zegt grootvader dan. Oeioei, uw vader ziet er volgens mij héél héél goed uit.

‘Ziet eens hoe schoon hij blinkt vannacht. Volgens mijn berekeningen vliegt hij op dit moment al aan een snelheid van zevenhonderdzeventigduizend kilometer per seconde. En er zit nog rek op. Hij zit zeven lichtjaren verder dan de vorige keer. En dat voor een dode. Ik zou mij over hem dus surtout niet teveel zorgen maken. Die heeft het goed, daar boven in de hemel.’

Soms, als we gedaan hebben met naar mijn papa in de sterren te kijken, val ik in een zwart gat. Dan droom ik dat ik weg vlieg naar de ster van mijn papa en we samen gaan we kajakken in de Semois. Ik verlies mijn bril. Papa twijfelt geen seconde en duikt ernaar. Dit doet hij voor mij op gevaar van zijn eigen leven. In mijn droom lees ik samen met hem de boeken van Marcel Proust over Madame de Charmantes en Monsieur Zwann. Ik wil mijn papa nog vragen hoe ik het moet aanpakken zodat de hemelse scharen mij niet uitlachen om hetgeen er in mijn rugzak zit. Net op dat moment word ik wakker.

Mijn grootvader zijn sterrenkijker is niet sterk genoeg om mijn vader scherp te zien. Later, dank zij het ruimtevaartprogramma van Gemini, zal ik eindelijk met mijn papa kunnen praten, via de radio-actieve golfstromen. De Russen zijn daar ook al in het geheim mee bezig, met golfstromen. Ze luisteren met grote schijven in de Oeral naar leven in de hemel. Joeri Gagarin mag daarover niks zeggen. Het is totaal tegen hun religie. De Russen geloven dat god niet bestaat. Volgens mijn grootvader heeft Joeri Gagarin in zijn ruimtecapsule een groot licht gezien dat wel eens god de vader zelf zou kunnen zijn. Maar hij heeft absoluut spreekverbod gekregen van de KWB, dat is de Russische Geheime Dienst. Grootvader zegt nooit zomaar iets voor de vuist weg. Hij leest boeken van Ralph Waldo Emmerson Fittipaldi die zegt dat ge beter af zijt als ge altijd opgewekt in uw eigen gelooft. Grootvader moet wel niet weten van Frederik Nietske die schrijft dat god vroeger misschien nog wel geleefd heeft in de Himalaya en dat hij zelfs zo oud geworden als de Dalida Lama van altijd Bulgaarse yoghurt te slurpen voor zijn souperen, maar dat hij nu zo dood is als Mathusalem van Jeruzalem.

Behalve Nous Deux en Femmes d’Aujourdhui leest mama niet zoveel als grootvader. Ze heeft geen tijd. Ze moet onze koffers maken voor Blankenberge, Echternach of de boorden van de Loire. Mama denkt aan alles. Zelfs aan tabletten van Vichy Célestins, voor als ik onpasselijk word van de crème fraîche op mijn maag. De Spanjaarden smijten met hun crème fraîche zoals met hun sterren. Mama heeft altijd haar lederen tasje bij uit Italië met vingerhoed, naald, draad en schaar. Charlie zegt ze, die Italianen hebben vlugge vingers. Terwijl ik dat tasje koop met uw papa, hij leefde godzijdegedankt nog, op de overdekte markt van Ventimiglia Alto, pikken ze mijn portefeuille toch wel zeker. Het leren tasje van Ventimiglia dient voor als er op ‘t onverwachts een knoop van mijn broek springt. Pobre diabolito.

(Vervolgt).

Uit : ‘De Schrijfheren’. Roman. Copyright Stef Vancaeneghem.