05 januari 2006

DE SCHRIJFHEREN (3.3)

Roman

Diezelfde zomer rijden we naar de boorden van de Rijn. We reizen veel. Grootvader vraagt mama of ze het groot lot gewonnen heeft. Ik ben ongerust. Wie de kostwinner is in mijn familie, dat wordt altijd doodgezwegen. Mijn dode papa in elk geval niet. Een dode papa brengt niets op. Tenzij medelijden. Met medelijden kunt ge geen patatten stoven. Cé Dhaeyer zijn vader is wever. Hij krijgt een loonzakje volgens de tarieven van de werkersbond. Cis Verloo zijn vader is schrijnwerker. Hij speelt na zijn daguur orgel op Sint-Martinus. Met twee vingers minder aan elke hand eindigen zijn toccata’s volgens mijn grootvader altijd in demineur.

‘Als ge met uw kop werkt, denken de mensen dat ge niets doet.’

Ik zou beter een goeie stiel leren, maar mijn handen staan konteverkeerd. Grootvader wil ze vooral niet in mijn broek zien. Mama en grootvader hebben het onderweg over het goud dat ze hebben kunnen wegsteken voor de Duitsers, achter de valse wand van de bibliotheek. Daardoor kunnen we deze zomer ook nog naar Duitsland. Wie gaat het hem beletten van naar Duitsland te rijden, mijn grootvader? De Duitsers toch niet.

‘Twee keer hebben we ze buiten gesmeten.’
‘Zij moeten ons daarom nog niet refuseren bij hen.’

Zo zit mijn vervangvader nu eenmaal ineen. Op naar de boorden van de Rijn. Alwaar wij dappere Vlamingen volgens mijn grootvader zowel de gewone Goten als de Wisigoten hebben tegengehouden. Zowel de Germanen als de Indo-Germanen. Zowel de Hunnen als de Onzen. Zowel de Vandalen als Ottomanen. Zowel de Bolsjevieken als alle andere goddelozen.

Voor een keer krijg ik gelijk van mijn grootvader: de zigeuners hebben we nooit kunnen tegenhouden aan de Rijn. Zelfs niet met een conventioneel leger. Een conventioneel leger is een leger dat de mensen doodschiet volgens het reglement van Genève. Zigeuners vegen hun broek aan het reglement van Genève. Niemand kan hen wat maken. Zeker de Zwitsers van Genève niet. De ene keer zijn Zwitsers neutraal, de andere keer moeien ze zich met de hele wereld. Zigeuners zijn Zwitsers te slim af, zegt mijn grootvader.

‘Ze zetten hun woonwagens achter ‘t kerkhof waar geen mens hen komt lastig vallen vanwege de geesten. Zigeuners hebben een goeie band met de geesten. Hun zigeunerbaron luistert ‘s nachts naar wat ze hem te vertellen hebben vanuit de onderste wereld. Als ge hem maar genoeg geld geeft, is hij zelfs bereid om al uw vragen over te maken aan uw dode papa in de onderste wereld.’

Ik begrijp niks meer van al die verhalen van mijn grootvader. Ofwel zit mijn dode papa in de onderste wereld, ofwel vliegt hij tussen de sterren. Mij‘n geneert dat niet zigeuners, zegt grootvader.

‘Maar blijf daar toch maar uit hun buurt, Charlie. Dat is volk van onderweg. Dat kent geen religie. In uw zakken zitten. Kaarten lezen. Uw DKW stelen. Hem ‘s nachts herverven dat ge niet meer kunt zien dat het uw auto is. Hem dan verkopen aan het meer van Balaton.’

Ik mag grootvader niet altijd onderbreken. Ik moet hem eerst zijn Fiat vragen. Hoe kan ik hem zijn Fiat vragen, als hij met een DKW rijdt ?

‘Hun vrouwen dansen de flamenco, op hun blote voeten in ‘t mulle zand. En de bolero in hun bloten in de bodega. Ze bedrijven zwarte magie. Ze betoveren het mannenvolk. Ze lokken u mee naar hun kamp. Daar krijgt ge een mes op de keel en zijt ge uw portefeuille kwijt. Ge moogt ge al blij zijn als ze uwen Tuurie niet afsnijden en hem op sterk water zetten, uwen Tuurie. Om hem daarna te exploiteren als attractie op de kermis. Dat is een volk des duivels.’

Ik moet veel lezen. Dan zal ik ook veel weten.

‘Over de Malachieten, de Sumeriërs, Nebukadnezar. Het volk van Montezuma.’

Ik zie mijn grootvader doodgraag. Als de zigeuners zijn DKW stelen en zijn Tuurie afsnijden ga ik achter ‘t kerkhof zijn geest oproepen uit de onderste wereld. Zo blijven we voor altijd bijeen.

(Vervolgt).

Uit : ‘De Schrijfheren’. Roman. Copyright Stef Vancaeneghem.