15 januari 2006

DE SCHRIJFHEREN (4.3)

Roman

‘Mijn verhaal lezen, Charlie’, zei Tonijn. ‘Volle maan’. Een zeiler vaart onder de volle maan en voelt plots dat god bestaat, het kan niet anders. Hij, ongelovige zeiler, ondergaat een ingreep van god. Zoals Saulus die van zijn paard gebliksemd wordt onderweg naar Damascus en voor de rest niks anders meer doet dan brieven schrijven naar de Romeinen, de Korinthiërs en de Efezen. Allemaal getekend Paulus. Knack, Elsevier, Spectator, De Nieuwe en de Humoradio brengen reisverhalen van Jan Cremer en Jef Geeraerts. Wij gaan die zelf schrijven. Ik Volle maan. Jij je Duitsers in de Duinen.’

Hem vooral niet meer laten blijken hoe vol ik zat van herinneringen aan zeevakanties.

Het bloemenmeisje schenkt me haar glimlach. Ik heb een lief, ik ben een man. Doch er heerst grote drukte rondom mijn geliefde. Ze staan in de rij voor het zandheuveltje waarop ze veelkleurige windmolentjes heeft gepoot. Stoere jongens in zwembroek steken hun strandspades voor mijn tenen. Maar ik heb schelpen, een strandzak van Le Soir vol. Ze verkoopt me een rode roos voor vijftig. Wil ik ook amarylis ? Honderd dan. Ze doet gouden zaken zoals haar papa, eigenaar van Villa Joséphine op de dijk. Ze kan niet volgen. Voor nieuwe bestellingen dient er gewacht op verse rollen gekleurd papier. Ze haalt ze bij La joie des gosses. Ik ruik haar huid van amber, blaas zand van haar paardenstaart. Niet doen, wat zullen haar andere klanten denken? Ik verlang naar later als ik met mijn broers zal meemogen naar The Sunlights die Le Déserteur zingen in De Panne. Een déserteur is een ideale mens die er vanonder muist omdat hij geen anderen dood wil. Mijn ene broer speelt mondharmonica, mijn andere zingt Le Déserteur. We zijn een artistieke familie met behalve schrijvers zoals nonkel Gerard ook muzikanten en zangers. Mijn broer mikt op een internationale carrière, Vlaanderen is te klein. Later ga ik in De Panne dansen met mijn bloemenmeisje. Zij in glimmend turkoois en op haar hoofd de gele zonnepet van Nesquik die ik haar geschonken heb. Behalve rozen en amarylis verkoopt ze ook tulpen uit Amsterdam. Twintig grijze schelpen voor een bosje van alle kleuren ik mag kiezen, ze verplicht me tot niks, de klant is koning. Zelf heeft ze een voorkeur voor lila de lievelingskleur van alle Belgische koninginnen. Haar mama heeft het gelezen in de Points de Vue & Images du Monde. Heel Argenteuil staat vol lila. Ik heb nog zeventien schelpen, vind er drie nieuwe. Een boeketje lila dan. Je mag ze hebben want je houdt van lila, ik weet het. Goed, dan verkoop ik ze nog eens door aan een ander.

Ik gun Gino Bartali de victorie op mijn wielerbaan van Vincennes. De zon duikt neer op Engeland. Britse jongens logeren in Hotel Mer du Nord. Ze hebben gekke petjes, dragen schooluniformen, spelen voetbal aan het water waar het zand hard is. Zevenzeventig keer knal ik mijn voetbal van Nivea tegen de Rode Kruis-post, een nieuw record. Wat doet mijn geliefde nu? Nieuwe bloemen maken ? Met haar mama naar Verdonck Glacier ? Ik fiets over de dijk naar de grote klok waar mijn broers met oudere jongens rondhangen en waar ik verder niets te zoeken heb is dat klaar Charlie dit wordt niet meer herhaald. Waar in ‘s hemelsnaam is mijn meisje? Waarom blijven we niet voor altijd bijeen is dat nu echt zo moeilijk ? Zij verkoopt bloemen, ik verhuur kwistax aan Engelse schooljongens en strandcabines, mooi op een rij in Charly’s Beach. De strepen groen en wit.

(Vervolgt).

Uit ‘De Schrijfheren’. Roman. Stef Vancaeneghem.