24 augustus 2006

DE NIEUWE RONSENAAR (126)

De Schone Plumage van Omer Pevenaege

(Van onze perscorrespondent ter plaatse)

Grabbel pas

Ons Kevinneke komt mij hier zo pas te vertellen dat hij vandaag beelden gehouwen heeft. En dat is er hem ook aan te zien want hij is gans wit en grijs bestuifd en houdt mij een stuk vaag gesteente voor waarvan hij beweert dat het een dolfijn voorstelt. Daarbij steekt hij zijn armkes omhoog om mij een vettige kus op mijn kaak te kunnen geven en zegt zoals gewoonlijk dat ik pik want als ik niet meer moet buiten komen scheer ik mij niet meer dan één keer daags. En nu is het al over vieren. Ons Kevinneke is zo als Uw het weet het zoontje van mijn geburen. Dat manneke heeft helaas geen Opa’s meer van zijn eigen en daarom vrees ik dat hij mij een beetje is gaan beschouwen als een soort vervangingsmiddel. Zo smeerden de mensen in de oorlog ook smout bij gebrek aan goede boter voor op hun boterham. Maar kijk ik moet toch zeggen dat het stad daar een schoon initiatief heeft aangenomen. Onze kleinen al die mogelijkheden geven om eens een keer iets te proberen wat zij niet kennen, dat vind ik schoon. Ik hoor van zijn moeder dat Kevin zelfs op het voetbal plein van de KSK heeft mogen schotten! Dat zouden wij nooit gedurfd hebben! Wij konden inder tijd een schot onder ons achterste krijgen als wij de heilige weide van ASSA of Club hadden durven te betreden! Maar zoals gezegd ook de grote kunsten zoals juwelen maken en schilder werken heeft nu voor onze jongen geen geheimen meer. En zo denk ik dan weer aan mijn jonge tijd. Uw zult het niet geloven, alzeker niet als Uw vandaag geregeld in het Spillegrem passeert,maar toen ik een klein gastje was, toen speelden wij in het midden van de straat! Ik spreek van kort voor de Oorlog en als er dan al eens een auto langs kwam bleven wij gewoon staan en gingen pas opzij als de chauffeur moegetergd op zijn claxon ging stoten. Maar het liefste speelden wij in de wildernis zoals achter de Kloef en andere. Ik hoor dat ze nu aan het stad weer denken om de vlakte daar vol te bouwen. Uw hoort het goed, er is niets nieuws onder de zon, want voor de oorlog had het stad al een dergelijk plan. En zo liep er zelfs al de aanzet van een heuse straat door naar de Bredestraat toe, waarvan de laatste brokken noch moeten bestaan. Maar om één of andere reden is het daar dan bij gebleven en zo doende konden wij daar al onze overtollige energie kwijt. En ja, het was al gauw die van ’t Spillegrem tegen die van aan de Ninovestraat zoals Canfijn en NapAnnick. Zo moesten wij dan de kampen van de vijanden aanvallen om deze vakkundig met de grond gelijk te maken. Juist gelijk een paar jaren later de grote mensen het zouden doen maar met dan met meer bloed vergieten! Alhoewel! Uw moet weten het was toen de tijd dat de eerste films van Tarzan bij de Vetten Baptist vlak bij onze deur werden gedraaid. Met de enige echte Tarzan zoals noch gespeeld door Johnny Weissmuller en Maureen O’Sullivan! Dan zaten de zalen noch vol want voor de komst van de televisie! En wij, de straatrakkers, speelden dat dan na in onze eigen wildernis. En zo werd een dood gewone knotwilg een reusachtige baobab, waarin wij middels van onze Vader gepikte nagels en planken onze hut bouwden van waaruit wij langs de takken naar beneden slingerden onder het slaken van de bekende kreet. Eén van onze vaste bendeleden was dan noch Aimé De Keyzer geweest, genaamd de Kuulie wegens dat hij het warm water niet had uitgevonden. Een betere Cheetah hadden we nooit kunnen vinden hoewel hij met zijn ros piekhaar meer weg had van een Orang Oetan da van de bekende chimpansee. En hijzelf leefde zich helemaal in zijn rol uit, daarbij heel overtuigend zijn lange gele tanden laten zien en met zijn knokkels over de grond slepen. Hij was overigens de enige die de kunst verstond om zich middels de voorhanden takken van wilg naar wilg te slingeren, waar hij maar niet genoeg van kreeg! Zoiets moest natuurlijk mislopen en ja, plots bleek de ruimte tussen twee wilgen toch te groot en zo donderde onze ersatz chimpansee gelijk een zak zand van tussen de takken naar beneden. Wij bleven wijselijk in onze schuilplaatsen want we kenden zijn vuile truken: Heel stil blijven liggen tot iemand te dicht kwam, dan die vast grabbelen, zijn nek tussen zijn dijen knijpen om met het plat van zijn vuist keihard over zijn schedel te schrobben tot die om genade vroeg! Het duurde echter te lang voor dat we zijn flaporen weer van tussen het hoge gras zagen te voorschijn zagen komen. En dus naderden we voorzichtig. De kriepende geluiden die hoorbaar gebleven waren bleken echter niet meer als slechte imitatie van Tarzan’s aap bedoeld. Aimé was ongelukkig tussen het overschot aan bouwmaterialen terecht gekomen en nu zat er een roeste kepernagel met bijhorende plank dwars door zijn voet. We hebben dan met wat lange takken en touwen een brancard gemaakt en zo naar het Burgerlijk Hospitaal getogen, waar de verbaasde Nonnen hem van zijn plank hebben moeten bevrijden, want na onze vier uren boterham liep hij alweer tussen ons te hinken. Ja, wij waren indertijd van geen kleintje vervaard! Maar van dat soort ongelukken blijven onze kleinen nu gelukkig dus gespaard dank zij de vol tallige inzet van het stad met hun Jeugd Administratie. En zo kan ons Kevineke dankbaar zijn weder varen komen vertellen aan zijn dienst doende Opa. Wat geen reden is om mij in het midden van de achternoen noch eens te gaan scheren.
Omer Pevenaege