10 september 2006

DE NIEUWE RONSENAAR (140)

AUTOBIOLOGIE VAN OMER PEVENAEGE

Memories


Ik ben geboren op de 24ste oktober 1929. Een donderdag. Om vier uur en een half in de morgen zei onze Moeder zaliger altijd. Of daaromtrent, want ze zal op dat moment wel andere dingen te doen gehad hebben dan naar de Westminster te liggen kijken op de schouw van de schone kamer achter de beenhouwerij. Want in die tijd bevielen onze vrouwen noch thuis met behulp van een vroedvrouw en de schone kamer was de enige in het huis die nooit gebruikt werd hetzij voor speciale gelegenheden als een Trouw, Communie of Kermis,. Of voor de af lijvige af te leggen in geval van een sterfgeval. Hiervoor was dus in elk geval de grote tafel altijd vandoen, waarbij de stoelen naargelang de gelegenheid al dan niet tegen de muur opeengestapeld werden. En zo dus ook bij mijn geboorte. Voor de jongere generatie onder Uw: Een Westminster was een schone horloge genaamd naar de Engelse regering en van dewelke Uw het ingebouwde klokkenspel kont instellen zodat ze om het uur, het halfuur en het kwartier het muziekje liet horen als op de toren genaamd Big Ben. En dit dag en nacht! Welnu, ik ga er dus maar van uit dat onze Moeder zaliger in die moeilijke ogenblikken de slagen van de klok heeft liggen tellen. Maar zoals Uw het weet stortte diezelfde dag ook noch de Amerikaanse beurs in! Welnu, zelfs tot na de oorlog heb ik dat van onze Vader zaliger zo dikwijls moeten horen dat het mij de strot uitkwam. “Allemaal omdat de beurs in Amerika in ’29 failliet ging!” En daarna steevast: “Dezelfde dag dat onze Omer geboren is!” Precies alsof het gedomme mijn schuld was. Deed Robertse Deruyver haar beklag dat de prijs per kilo van onze Vader zijn spieringen weer opgeslagen was, was Florent D’Haeyer zijn werk kwijt geraakt op de Apprêt met het failliet bij Lagache Frères, of kregen wij een Duitser bij ons thuis ingekwartierd die op Onze vader zijn zenuwen werkte omdat hij op zijn vingers keek zodat hij geen beesten meer in het zwart durfde te slachten, altijd weer was dat de schuld van de failliete Amerikaanse beurs en dus bij uitbreiding van mijn geboorte! Pas op, de crisis van de jaren dertig, dat was geen lachen! Nu bestaan daar allerlei hulpmiddelen voor als Uw eens in de miserie zit, maar in die tijd had Uw alleen de Openbare Onderstand of het scheelde niet veel. Wie dus zonder werk kwam te zitten liep de benen van onder zijn gat om ander te zoeken, want honger en ontbering loerde reeds om de hoeksteen van zijn gezin! En onrechtstreeks was daar ook een weerslag op onze commerce, want op de duur kon niemand zich nog het goede vlees permitteren. En van gekapt alleen maakt de beenhouwer niet veel beneficie, zo als het spreekwoord zegt! In hoeveel huishoudens was boulie met wortels niet het speciaal traktement enkel voor op de Kermis? En in de week alleen geringeld, als er al vlees voor handen was! De meeste Ronsenaars mochten dan noch in hun pollekes wrijven dat ze hun eigen groensel konden vermaken in hun hof, met in de hoek noch een ren met wat kiekens en konijnen van eigen kweek! En hoevelen hadden niet op de buiten noch een stukske grond voor hun patatten of koren? En al gauw werd door de slimsten zelfs over gegaan op het mesten van hun eigen varken. En zo probeerde iedereen aan het gebrek aan geldmiddelen te verhelpen op eigen kracht en fantasie. En maar goed ook, want toen de oorlog uitbrak was er dan om zeggens niets meer te verkrijgen en gelukkig hadden de mensen leren voor hun eigen zelf te zorgen! Zo was ik dan goed tien jaar in die schone meidagen van het jaar ’40 toen de beer losging. Zoals Uw het weet heeft die hele oorlog bij ons amper achttien dagen geduurd. Niet dat onze soldaatjes ginder in Luik en de Limburg hun best niet deden, maar de Duits speelde weer eens vals. Neem nu dat Fort van Eben-Emael. Dat was het neuske van de Zwalm van onze Belgische Defensie. Want onze generaals hadden veel geleerd van de oorlog van 14-18 en dus hadden ze de muren en het dak van dat splinternieuwe Fort dubbel zo dik gemaakt met dikke ijzeren tigen in de beton meegegoten. En vooral, de deur zat dit keer aan de achterkant, zodat de Duits helemaal rond moest om binnen te kunnen. En langs voor en opzij allemaal schietgaten! Wie noch tot aan de deur zou geraken zou een straffe moeten zijn! Maar Uw weet hoe de Belgen zijn. Dan hebben ze eens iets van hun eigen en dan moeten ze daar natuurlijk mee staan bluffen. En dus inviteerde Koning Leopold al de geburen om eens te komen kijken bij de inbranding. Nu, van de Fransman en de Engelsman was dat noch te begrijpen, die mochten gerust weten dat de Belgen ook hun mannetje zouden staan als het ooit zo ver kwam. Maar de Koning vond dat hij het er niet boven op mocht leggen wie onze vrienden waren en dus nodigde hij ook de Duits uit. Aan die moesten ze dat natuurlijk geen twee keer vragen! Die zonden al direct de dikke Goering, die had in 14-18 ook al meegedaan dus die wist ervan mee te spreken. En Hitler stak hem juist voor het vertrek noch gauw zijn kodak van Zeiss toe: “Als ge moest d’okkasie hebben van dat daar allemaal eens te trekken…” Nu moet uw weten dat Koning Leopold noch altijd niet over de dood van zijn Astrid in ’35 over was. En zo wilde hij af en toe wel eens te diep in het glas kijken. De Ministers hadden het daar zelfs al eens discreet over gehad met d’ouwe Koningin Elisabeth: “Kunt Uw daar eens niet met hem over klappen, want een van dees dagen brengt hij ons noch in affronten!” Maar die had het al gauw van haar bult af geschud: “Tuutuut, dat moet zijn tijd hebben. Dat zal eerst moeten verslijten en dan zien we wel verder.” En inderdaad, een paar jaar later is hij dan op zijn Liliane gevallen en dan was het koeken bak, zoals Uw weet. En zo had hij ook nu weer redelijk veel babbelwater tot zich genomen, bij zoverre dat de generaals al eens ongerust naareen begonnen te kijken. En maar afgeven; “Awel, Herr Manneke, wat peisde? Dat is hier noch gene krot, hé? Daar moogt Uw noch eens U dikke Bertha op loslaten!” Dat was noch een Duits kanon geweest waar ze in ‘14 de forten van Luik mee hadden kapotgeschoten. “Alle, allee, Pol, waar dat gij nu noch over klapt. Dat is toch allemaal vergeten en vergeven, zekers. Kom, pakt noch een coupke en zet u daar ne keer dat ik Uw portret trek met de voordeur van U Fort op de achtergrond.” Welnu, de Duits had dus zijn ogen goed uitgekeken en eens terug in Berlijn hadden ze al rap een plan klaar. En als ze dan in mei ’40 de grens over getrokken zijn zijn ze gewoon dat Fort over gevlogen en hebben ze aan de achterkant hun parachutisten gelost. En natuurlijk, dat was nu de enige kant waar dat er geen schietgaten zaten, want wie had er nu kunnen voorzien dat ze zulke vuile truken zouden uithalen? En zo viel dat Fort dus als het ware zonder slag of stoot in Duitse handen. “’t Is niets,” zei Leopold. “Gene paniek. Wat is ons plan B? “Dat hebben we niet,” zegden de generaals, “gans ons plan staat of valt met dat fort!” Ze hebben dan noch wat doorgevochten voor de geste en om de Ministers de tijd te laten om hun koffers te pakken en de 28ste mei heeft Leopold dan zijn telefoon gepakt en gezegd: “Geef mij daar ne keer Berlijn door. Neeneen, den Baas zelf, Dolf.” En zo begonnen dan vier lange jaren van bezetting. Maar ondertussen waren er ook duizenden mensen op de vlucht geslagen van de schrik. Want in 14-18 was de Duits met zijn vuile voeten door België getrokken met vele onschuldige slachtoffers als gevolg!. Mijn Ouders zaliger beslisten dan ook van naar mijn Tante Hortense te trekken, de zuster van Onze moeder zaliger die in de Westhoek rijk ingetrouwd was bij een grote boer. In 14-18 was de Duits daar ook niet geraakt en in het slechtste geval konden we vandaar voort Frankrijk in. Voor mij, klein manneke, begon daarmee een schoon avontuur, want het was de eerste keer dat ik op reis vertrok. Maar over die belevenissen vertel ik wel eens een andere keer.

Pevenaege Omer