25 september 2006

DE NIEUWE RONSENAAR (150)

D'EMBRAYAGE VAN OMER PEVENAEGE

Philibert

Gisteren tegen vier uur kwam ons Kevinneken van de geburen met zijn boterham met choco noch in de hand bij mij aankloppen wegens dat hij niet aan de bel geraakt. Hij was in alle staten en ik moest meteen mee gaan kijken op het balkon van hun appartement. En daar stond nu inderdaad een enorme muit op de plaats waar altijd hun verroeste en zwartgeblakerde barbecu gestaan had. Die hadden ze indertijd noch mee verhuisd, maar nooit meer gebruikt. Want de eerste keer dat ze daar eens saucissen op hadden willen braden had Madame Van Overmeiren al subiet de politie gebeld wegens dat ze wou hebben dat zij bedreigde te worden uitgerookt. Madame Van Overmeiren is die goed in het vlees gezeten weduwe van wie Kikie, de witte keeshond, iedereen in ons gebouw hoorndul maakt met zijn onophoudelijk gejank en gekef en dit zo bij dag als bij nacht. En uitgerekend Madame Van Overmeiren had op haar gelijkvloers zodus last van de rook van een barbecu op het eerste verdiep! Maar ja, Uw weet hoe dat gaat: die het luidste roept krijgt het gelijk omwille van de rust, niet waar? En de barbecu was nu dus verdwenen. “Ziet ge’t, ziet ge’t?” vroeg ons manneke. Welnu, behalve een dikke laag hooi en de restanten van wat saladeblaren in die kooi zag ik niet veel. Wel nam ik de gelegenheid te baat om middels mijn neusdoek en een beetje speeksel zijn chocomuile af te kuisen. Maar nu stak het ventje zijn handjes naar binnen en kwam eruit met een bolleke pluizig dons. “Kijk, schoon hé? Hij heet Pluim, want mijn Papa zegt dat het noch te vroeg is om te weten of het een manneke is of een meiske en die naam kan dienen voor alle twee.” En hij stak mij een konijnenjong toe dat volgens mij gerust noch een paar weken bij zijn moeder had kunnen blijven. Nu moet Uw weten dat ik, als beenhouwer gepokt en gemazeld, de meeste zoogdieren niet anders dan op hun nutritieve waarde beschouw. Zo heb ik ook voor onze langoren geen enkele interesse totdat ze goed en wel gestroopt wachten op hun definitieve eindbestemming in de stoofpot mitsgaders gedroogde pruimen en de inhoud van een goede fles bier. Mijn levenservaringen in en om het vlees hebben op dat gebied inderdaad een harde mens van mij gemaakt. Maar het zicht van dat bolleke pluis in mijn hand bracht opeens een pijnlijke herinnering naar boven uit mijn kleine jongenstijd - ik moet vijf jaar of omtrent geweest zijn. Uw moet weten dat onze Grootvader langs Moeders kant Glibert Jean-Baptist gezegd Tiste Gouverneur op Klein Frankrijk een doening had gehad waarvan hij zo goed en zo kwaad als dat kon zijn gezin had kunnen onderhouden. Het was een klein boerderijtje met lemen muren en een strooien dak dat door Pètse Tiste zelf werd opgelapt indien nodig. Hij was al zo lang weduwnaar dat onze Moeder zaliger nauwelijks aan haar Moeder Céleste herinneringen had en zijn grote trots was dan ook dat hij zijn dochters in zijn eentje had opgekweekt tot twee pronte vrouwen die van aanpakken wisten. En als zijn twee dochters dan goed en wel waren uitgetrouwd heeft hij zijn werkkoeien Manse en Lisa weg gedaan. Nu boerde hij alleen noch wat voor zijn eigen, om zijn tijd te passeren zoals hij zelf zei. Eén varken had hij noch, dat hij onveranderlijk Onze Léon noemde naar zijn broer waar hij al jaren mee in kwestie lag. Jaarlijks slachtte onze Vader zaliger het beest tegen Allerheiligen na de eerste vorst en zo eindigde Onze Léon zijn carrière telkens in de pekel. Dat was Pètse Tiste zijn groot plezier en tevens zijn voorraad voor heel de winter. Natuurlijk liep het erf ook vol met kiekens zodat ik tijdens het spel altijd moest oppassen dat ik het hekken goed sloot achter mijn gat. Verder kwam al zijn groensel en patatten uit de hof. Welnu, dat erf, de stallingen, de grote schuur met de stortkar en al het andere boerenalaam, en zelfs de mesthoop waar de kiekens op rond scharrelden, dat was de schoonste speelplaats die een kind zich kon wensen. En zo zat ik meer bij Pètse Tiste als thuis. Ook had Pètse in een voormalige varkensstal zijn konijnen nu allemaal schoon overzichtelijk in hun eigen kot geplaatst, omhoog van de grond want zo moest hij zich niet stuipen en gemakkelijk in het onderhoud. Van zodra een konijnenmoer nest begon te maken kon hij het niet laten om in dat hoopje konijnendons en hooi te gaan rondscharrelen. Eerst om te weten of ze al geworpen had, later om te pogen dat kriewelende, blote, blinde hoopje leven te analiseren en te inventariseren. Zulks deed hij te pas en te onpas, wat het moertje natuurlijk niet in dank af nam wat hem fikse beten opleverde. Ik kan mij Pètse Tiste niet anders herinneren dan met zijn handen vol afzichtelijke blauwe plekken en bloederige bijtwonden die hij middels opgekleefde blaadjes sigarettenpapier poogde te stelpen. Zo heb ik van mijn Pètse Tiste de krachtigste termen aangeleerd gekregen, want hij kon dan vloeken aaneen rijgen tot litanieën gelijk een kwezel paternosters. Na een aantal dagen waren de jongen uitgegroeid tot schattige, pluizige beestjes en dat was het moment dat Pètse mij er deze keer eentje liet uitkiezen, dat ik de schone naam gaf: Philibert. Daarbij ging Pètse er waarschijnlijk van uit dat mijn belangstelling voor mijn konijntje zou afnemen naarmate het groter en dus onhandelbaarder werd. Welnu, na vijftien weken liep het al tegen de Winterkermis en was dat beestje uitgegroeid tot een flinke langoor. Op een woensdag namiddag, het was het klein schooltje geweest, zag ik Bompa het krom mes wetten, dat hij toegevouwen boven de stijl van de staldeur bewaarde, ver uit het bereik van mijn kinderpollekes. Dat was een heel speciaal mes, danig versleten zodat het lemmet helemaal in een boog stond, maar vlijmscherp. Ik wist wat er te gebeuren stond, want ik had het vreemde, bloedige ritueel al wel eens meegemaakt, telkens één van de hanen geslachtofferd werd. En dat was wel bestoken want als die mij het erf zagen oversteken durfden ze wel eens in mijn benen vliegen en venijnig in mijn kuiten pikken. Bij mijn Pètse hadden ze dat afgeleerd, want die gaf ze dan telkens een schot onder hun doos dat ze in een wolk van pluimen en onder luid protest wel drie meter verder buitelden, wat voor hem geen moeite was met zijn zware kloefen! Maar wat ging Pètse nu in de konijnenstal doen? Dat begreep ik pas toen hij weer buiten kwam met mijn Philibert bij zijn nekvel! Het was of het behangsel van de werkelijkheid voor mijn ogen kapotscheurde! Als in zo’n boze droom, waaruit Uw het liefste hard zoudt weglopen maar U voeten zijn precies aan de grond geplakt zag ik: Pètse – mijn Pètse? - die mijn tegenspartelend konijntje vastpakt, aan de achterste poten omhoog houdt, de vlakke hand waarmee hij het een doffe slag geeft, vlak achter de kop, het mes dat mijn beestje de keel oversnijdt, de ogen die er met de mespunt worden uitgewipt, de vingervlugge, geoefende bewegingen waarmee Pètse – mijn Pètse Tiste! - het vel losmaakt van de kop en de pootjes, vervolgens afstroopt en met een flukse beweging binnenste buiten keert… En het bloed dat druppel bij druppel uit de kop van het kadaver op de kasseien van de koer lekt. De schreeuw die mij in de keel was blijven zitten kwam er nu uit, samen met mijn noeneten - in één bittere gulp: machteloze woede, walg, onnoemelijk groot kinderverdriet en appelspijs met gehaktballen. Ik ben toen het erf afgerend tot ik niet meer kon, teruggekeerd toen het al donker werd. De moordenaar was in de kelder zijn oogstappels aan het verleggen tegen de rotte plekken. Ik heb de patattenketel ondersteboven bij de staldeur gezet en ik ben erboven op gekropen. Ik heb het mes van Pètse Tiste van de stijl gegrist – ik kon er juist gepast aan, op mijn tenen en met mijn vingerkes helemaal uitgestrekt. Ik ben ermee naar de mesthoop getrokken. Ik heb het open geplooid en ik heb het diep, diep onder de mest gesmeten. En het rare is: Pètse Tiste heeft nooit met één woord over zijn verdwenen mes gerept. Daaraan moest ik met dat bolleke haar van ons Kevinneke op mijn veel te grote hand terugdenken en wilt Uw geloven dat de tranen mij begot bijna weer in de ogen kwamen! Ik heb het beestje maar gauw weergegeven aan zijn trotse eigenaar en gezegd, dat hij er vooral goed zorg voor moet dragen. Over Philibert heb ik niet aan ons Kevinneke verteld, wegens dat hij liever verhalen hoort met een goede afloop. Maar wel heb ik mij voorgenomen om het recept van mijn Germaine zaliger voor konijn met pruimen en Liefmans Gouden Band dat zijn moeder mij gevraagd had toch maar niet over te schrijven.

Pevenaege Omer