13 januari 2006

DE SCHRIJFHEREN (4.2)

Roman

‘Voilà Charlie, dat is het.’
‘Wat bedoelt u, meneer Tonijn ?’

Op onze redactie noemden we hem meneer Tonijn. Een kwestie van respect. Hij was hoofdredacteur, gevierd journalist, gezaghebbende stem in het persoverzicht, voorzitter van verenigingen, docent journalistiek. Hij kende iedereen en iedereen kende hem. De premier, de kamervoorzitter, de president van de senaat, de partijvoorzitters, de ministers van state, de tenoren, de meelopers. In het Internationaal Perscentrum was hij een graag geziene figuur, kende tal van anekdotes.

‘Prenez une chaise’, zegt Achiel Van Acker.
‘Je suis le baron Snoy et d’Oppuers !’
‘Prenez deux chaises alors.’

Ah die Tonijn! Toujours le mot pour rire bij de Poire Williams. Hij had zijn vaste tafel in de Westbury, de Hyatt, La Maison du Cygne en bij Katelijne in Knokke waar de koning kwam. Hij sliep in het koninklijk kasteel van Ciernon zoals ik in de Kinkhoorn van Mariakerke-aan-zee. Een machtig en gevreesd heerschap. Moeide zich met regeringen en kabinetten. Speelde bridge met de kabinetschef van de koning. Ging op dezelfde bank ter communie. Zat achterop de moto van de koning zijn broer. Werd gevraagd op de Alpa, het yacht van Albert en Paola. Trok met de prins naar Kongo, Thailand en Bali. Was erbij op alle economische zendingen. Zat meer in Laken, het Belvédère en Argentuil dan op zijn eigen kot. Doch totale discretie daarover. De kroon mocht niet ontbloot worden. Verdeelde leep zijn invloed over alle partijen, wist alles van geheime partijfinanciering, geldstromen, vriendendiensten, geldschieters, zwarte kassa’s, netwerken van de macht. Naar hem werd geluisterd met het oog op partijcongressen. Hij was de vaste speechschrijver van velen. Zelfs van wie je het nooit vermoeden kon. Nee? Toch? Dit werd beweerd. Wat zou verklaren… Waarom hij zo mild was met? Juist. Had zijn landhuisje in San Leonino. Kocht zijn wijnen op de Chiantiroute. Maar dat was dan toch in de buurt van…? Voilà. Ze ontmoetten mekaar informeel op de Palio in Siena. Hun dames deelden de liefde voor de schone kunsten. Samen naar het Uffizi. Nu en dan liet hij daarover wat ballonnetjes op in het blad. Ma non troppo.

Veel van die dingen wist ik nog niet. Gaandeweg zou Tonijn me introduceren in zijn wereld achter de schermen, waar alles werd bedisseld en gedirigeerd. Journalistiek in het schemerlicht van De Grote Waarden. Het Algemeen Belang, daar deed hij het voor. Anders was hij toch ambassadeur in Londen geworden? Of Regent van de Nationale Bank? Of gecoöpteerd senator? Doch niks mooier dan jonge journalisten de stiel leren. Als hij erover begon, zeikte hij door.

‘Je hebt daar al een heel verhaal, Charlie.’
‘Hoezo ?’
‘Wel, over die Duitsers …’
‘Maar meneer Tonijn, dat is pure verbeelding…
‘Duitsers in de Duinen. Werk dat uit.’
‘Het is gewoon een ingebeelde situatie…’
‘Et alors ? Kleur dat in. Een smeuige zomerserie: Duitsers in onze duinen.
‘Of : Hunker in de bunker ?.’
‘Nee, Charlie. Zie, dat is er dan alweer over.’

Want ik moest op de rem van de pen gaan staan. Dat de lezer het zelf verder kon invullen.

‘Zie wat ge schrijft als een ijsberg.’
‘Een ijsberg.’
‘Het meeste moet onder water blijven. Geef alleen een subtiele hint.’
‘Iets zoals…’
‘Zoals wat, Charlie ?’
‘Zoals stapstenen leggen naar de innerlijke wereld van de lezer zelf?’
‘Voilà. De genaamde Puis Charlie heeft het begrepen.'

Hunker voor de bunker, nee. Dat was meer voor die papiermarchands van De Zondagsvriend of De Zondagmorgen.’

(Vervolgt).

Uit : De Schrijfheren. Roman. Copyright Stef Vancaeneghem.

12 januari 2006

DE NIEUWE RONSENAAR (36)

ACHTDUIZEND BEZOEKEN LATER

Toen ik dit eigenzinnig weblogje opstartte, was het vooral de bedoeling mijn schrijfhonger voortaan totaal onafhankelijk te kunnen kanaliseren. Zonder de kommer en de kwel van een eindredactie, zonder de dictaten of kapsones van een of andere hoofdredactie. Ver van de zelfgenoegzame literaire mandarijntjes in de marge van het schrijven. Bevrijd van de nieuwe instant pudding-uitgeefdirecteuren van één dag. Nooit kon ik ook maar één moment dromen dat ik een paar maanden later de 8000 bezoeken aan deze blog zou mogen commentariëren.

Vrijheid van schrijven

Uw snelle, enorme, levendige, vrijgevochten en veelkleurige respons is een ongelooflijke opsteker gebleken. Voor mij is het een onverhoopt antwoord aan al diegenen die dachten dat een journalist zomaar zijn schrijfrecht kan worden ontzegd door economische wetmatigheden. Dat een Vlaams auteur literair monddood kan worden geschreven of gezwegen door de ons-kent-ons bodyguards van het alleenzaligmakend literaire keurslijf.
Als journalist is het ook een antwoord aan diegenen die dachten dat ze door maneuvers in de rug, met geld en vermeende invloed de waarheid geweld kunnen aandoen. Die dachten dat ze de vrijheid van schrijven - hier in Ronse - zomaar eventjes kunnen muilkorven. Niet en nooit dus.

Een eerste balans

Een eerste balans, in cijfers. Ik begon eind oktober met 100 lezers wier nieuwsgierigheid ik zelf had aangepookt via mijn mailbestand. De beslissing om hier na verloop van tijd ook ruimte vrij te maken voor een totaal ongebonden non-commercële Ronsese webgazet met als enig doel en streven de Ronsese Renaixance ‘Tuupe vuir Ronse’ werd onmiddellijk massaal beantwoord.
Op vandaag hebben 3000 individuele lezers (meer dan 10 percent van alle Ronsenaars) aldus de weg gevonden naar deze blog. Dat cijfer zwelt zienderogen aan. Samen zijn die 3000 lezers goed voor zo’n 8000 herbezoeken, zogeheten reloads. Per week komen er zo’n 400 nieuwe lezers bij, goed voor ruim 1000 reloads. Topdag totnogtoe was vorige maandag : 358 bezoekers waarvan 100 van nieuwe lezers. De prognose voor januari geeft nu al ruim 5000 reloads aan. U bezoekt deze blog vooral op weekdagen tussen elf en veertien uur en in de vooravond. Van onze lezers zijn 84 percent Nederlandstalig 11 percent Franstalig.

Samen doorgaan

Totnogtoe werd geen enkele commentaar geweerd. Dat blijft ook de bedoeling zolang het wettelijk kader voor elke publicatie en de privacy van eenieder gerespecteerd blijft. Een dubbele inzending van twee keer dezelfde commentaar werd één keer om evidente redenen verwijderd. Lezers die moeite hebben om binnen te geraken met commentaar kunnen die altijd kwijt via mijn mail (stef.vancaeneghem@skynet.be). Hou er rekening mee dat de onderaan in te tikken codeletters onder uw commentaar constant veranderen om veiligheidsredenen. Ronsenaars in het buitenland zijn hier ook altijd welkom met hun ervaringen in journaalvorm in de rubriek ‘Weg van Ronse’. Voor de talloze aanmoedigingen, de interessante tips, de spontane info en de bereidwillige medewerking die ik blijf krijgen, mijn diepe dank. Doorgaan zullen we. Zonder opdrachtgevers, noch broodheren. Maar samen mèt en dank zij jullie allen.

Tuupe Vuir Ronse.

Stef Vancaeneghem.

DE SCHRIJFHEREN (4.1)

Roman.

Anderhalf uur al wachtten hoofredacteur Thomas Tonijn en ik in zijn Volvo Break bij Albert I in Nieuwpoort op onze Embargo-medewerker ter plaatse. Visvervoer bracht verse vangsten naar La Roche-en-Ardenne. Vanmiddag zou een Vlaamse ober met zeven gebroken levens Sole Ostendaise serveren aan weltevreden diamanten seniorenkoppels. Lood in de lucht en tristesse. Ideaal voor de film in mijn kop. Scenario ter attentie van Daryl Zannuck, per adres Hollywood.

Act I. Take One. De bevrijding begint op het strand van Koksijde, bootje komt zo. In Engeland gaan duizend Spitfires van de grond met de vervaarlijke stickers Tiger en Jaws op de wendbare neus. Na zijn crème bruléee, elf uur gisteravond, heeft Charles de Gaulle zijn zoon Philippe tot zich geroepen in Londen. De handen wijd open, zoals Puis XII op Sint-Pieter, heeft hij hem als eerste verkondigd dat D-Day was aangebroken .

‘We gaan de boches hun vet geven.’
‘Is die crème brulée een beetje te vreten, papa?’
‘De la merde Anglaise comme d’habitude.’
‘Bonne merde, papa’.
‘Ingerukt, fiston ! Vervoeg de Septième Compagnie.’

Act II. (It takes two, baby). België profiteert als goede buur mee van de Franse grandeur. Alle Franse vedetten zijn Belgen zodus dat zit goed. In landingsschepen kotsen Amerikaanse jongens zich de darmen uit het lijf. Een destroyer vaart zichzelf vast op de Westhinder. Vlaamse vissers proberen de dappere kerels uit Alabama nog te waarschuwen met hun toeters maar te laat.

‘Ge moet het hier wa kennen, weie.’
‘Anders geraken uw netten vast.’
‘Kunt ge uw vangst vergeten..’
‘Kantelt uw schip.’
‘Wordt er voor u gebeden op de zeewijding.’

Act III. Volgens de generale staf in Berlijn plannen de Amerikanen een landing in Syracuse. Dit wordt in code bevestigd door Oberkapelmeister Siegfried Schulz, rechterhand van Generaal Von Donuts. De rechterhand van de rechterhand vliegt na deze melding omhoog. Het gaat er, met uw permissie gezegd mein Führer, nogal vrolijk aan toe in uw klotebunkers daar in Koksijde.

Act IV. De cinemabezoeker ziet de wegwijzer Coqsyde-Sur-Mer 5 km. Kwestie dat hij kan volgen, want er wordt nu tegelijk bevrijd van Arromanches tot Koksijde. Was ik van u mein Führer, ik zou dat weekendje in Berchtesgaden met Eva Braun vergeten en achter de stuurknuppel van mijn Messerschmidt duiken. Of kunt ge niet vliegen misschien? WAT KUNT GIJ, FEITELIJK ? ALLEEN MAAR SCHREEUWEN! En hou er nu maar mee op de landschappen rond uw arendsnest te schilderen. Ten eerste ge kunt niet schilderen maar niemand die het u durft zeggen. Ten tweede met uw vermogens onder de baldakijn is het ook al geen glorie waarom zoudt ge anders schilderen bij zo’n hupsche pronte Fraulein? Dàt is uw ware probleem, mein Führer : ge hebt een groot bakkes maar een klein pietje. Voor een keer dat ge op uw gemak kunt zijn onder de baldakijn. Zonder miljoenen gekken die Sieg Heil naar u staan te schreeuwen. Zonder koning Leopold III aan uw kaplaarzen die u ongelegen bezoekt om de Belgische zaak eens zonder zwanzen te bespreken. Ten derde is uw Derde Rijk uit. Alleen weet ge dat volgens het draaiboek nog niet want mijn film moet drie uur duren. Anders is het gedaan voor dat Charles Aznavour Paris brule-t’il? heeft gezongen.

Act V. We zien een Duits kampement in de duinen van Koksijde. Een officier met twee bliksems op de mouw ligt zorgeloos Signal! te lezen. Een fles Liebfraumilch binnen handbereik. Een Obersturmführer stoeit dartel met een Liebfrauken van alhier naast de prikkeldraad. Straks hangt hij met zijn Stalinorgeltje aan de piekers.

‘Waaraan denkt ge Charlie, ge zijt zo stil?’
‘Aan de Duitsers.’
‘De Duitsers gedomme .’
‘Hoe ze zich gedroegen in onze duinen.’
‘Hoe komt ge daar nu bij ?’
‘Ik zou het zelf niet weten.’
‘Ge dagdroomt teveel, Charlie. Ge zit precies altijd elders.’
‘Met mijn broers speelden we hier oorlog in en om de bunkers.’

De Engelsen beloeren ons vanuit Bristol, Brighton en Plymouth. Op Radio London zingt Vera Lynn zichzelf het hert uit de nauwe tailleur. Wij leven in bezet gebied. Wie hier wat anders zingt dan Heili Heilo Heilahahaha! die hangt. Op het staketsel van Nieuwpoort hebben de Duitsers het bord Bezet! gespijkerd. En eronder: Niet binnenkomen. Wie toch probeert, wordt kaputgeschossen en op de golfbreker gelegd. Als voer voor de sprot.

Mijn broers willen mij levend begraven. Ik ben een gevangen Duitse soldaat, zij helden van het verzet. Bezetters en verraders dienen zij neer te leggen als duinkonijnen. Ze krijgen hun bevelen via hun walkie talkies van wrakhout. Twee roestige fietsen, twee spades aan elkaar gebonden met garen: hun Jeep. Ze drukken een zeester plat op mijn kop, steken zeeschelpen in mijn oren, duwen een zakdoek in mijn mond. Alleen mijn hoofd mag boven het zand uitkijken. Binnen het uur komt het water me tot de lippen. Ik mag natuurlijk ook mijn leven terugkopen. In een land als Vlaanderen kan altijd gepraat worden. Bijvoorbeeld over mijn collectie coureurs. Fausto Coppi kan ik houden die is toch zo zot als de draaiende deur van de post. Maar al de rest moet ik afgeven, als losgeld voor mijn vrijheid. Rik Van Looy? Afgeven. Ze graven me weer uit. Rik, mijn idool, redt mijn leven. Ik vind geen woorden om hem te bedanken.

(Vervolgt).

Uit : ‘De Schrijfheren’. Roman. Copyright Stef Vancaeneghem.

11 januari 2006

WEG VAN RONSE (3)

Sailing Sara

Ronsenaresse Sara Verhoken woont en werkt op Lanzarote. Ze is licentiate lichamelijke opvoeding. en volgt er een opleiding tot skipper op catamaran. Nu en dan lezen we mee in haar journaal.

Ola, Ronsische wereldburger! Ik zit hier knus achter mijn laptop in een gezellig huis in de campo, zoals ze de landerijen hier noemen.Voor lezers die deze fantastische plek niet weten liggen: de zeven Canarische Eilanden liggen zo’n honderd kilometer ten westen van de Westelijke Sahara (Zuid-Marokko) in de Atlantische Oceaan. Meest in trek als vakantieoorden voor ons Belgen zijn natuurlijk de overbekende Tenerife en Gran Canaria. Zelf zocht ik het net iets rustiger : Lanzarote. Een klein vulkanisch eiland, vijfenzestig kilometer lang, vijfentwintig breed en zo’n 180.000 inwoners van alle kleuren. Behalve Lanzarotianen (het ware jammer mochten die allemaal al zijn uitgestorven) zijn er ook Engelsen, Duitsers, Zuid-Amerikanen (uit Colombia, Ecuador, Uruguay, Argentinië), Marokkanen, Italianen, Skandinaviërs en een handvol Belgen. Internationaal gezelschap verzekerd. Ik ontdekte hier inmiddels al de voordelen van mijn Belgitude. In Ronse kreeg ik vanaf het tweede studiejaar drie uur Frans per week, vanaf het eerste jaar Humaniora kwamen daar nog een aantal uren Engels bij en mijn laatste twee jaar nog eens Duits. Voilà, zo kan ik mij hier nu tegenover Jan en alleman behoorlijk verstaanbaar maken. Met dank aan mijn meesters, leraars en leraressen van het Sint-Antoniuscollege. Hier in Lanzarote heb ik dan ook het Spaans al doende onder de knie gekregen.

De laatste vulkaanuitbarsting dateert van 1840. Toen liep één derde van het eiland onder de lava. De gevolgen zijn nog altijd zeer zichtbaar in adembenemende zwarte lavalandschappen. Soms denk ik dat ik op de maan woon. Ik blijf dit landschap indrukwekkend vinden. Er is nog altijd één vulkaan werkzaam. Hopen maar dat die niet direct uitbarst. De vele vulkaankraters variëren van goudrood-bordeaux tot bruin-grijs-beige. Dit al naar gelang de intensiteit van de zonnestralen die de kraters hun kleur geven. Het noorden is dan weer iets groener. Er groeien zelfs palmbomen. Bossen zie je hier evenwel niet. Het groene gras van bij ons evenmin. Wel hier en daar een boomscheut of een kleine zichtbare stronk die hard zijn best doet om te overleven in de lavagrond.

Naast het toerisme, goed voor tachtig procent van de economie,is er de visvangst. De lavagrond geeft ajuinen, tomaten, patatten. En, niet te vergeten: druiven. De wijnranken groeien in gegraven lavakuilen met nog eens een lavamuurtje eromheen. Goed beschermd van de wind. Na de oogst is het lekkere wijn ‘proeven’ in de befaamde wijnkelders. Ik blijf toch altijd een beetje Ronsenaar...

De wind waait hier als lekker warm briesje in de zomer en als fris windeke in de winter. Passaatwinden zijn het, in het Spaans alicios. Er wordt hier veel gewindsurft en gezeild. Nogal wat zeilers komen hier aanmeren om dan in november of december (wanneer de winden goed zitten) de Atlantische Oceaan over te steken richting Caraiben. Wat ik hier zo prachtig vind, is dat waar ik ook ga, ik omringd word door de Atlantische Oceaan. Overal heb je hier een panoramisch zicht met een horizon van 360 graden. Maar hoe ik eigenlijk uitgeweken ben van Ronse naar Lanzarote? Volgende keer daarover. Vele vulkanische groetjes.

Sara.

DE SCHRIJFHEREN (3.6)

Roman

Wapenstilstand. Ingerukt mars weer naar huis zonder uw linkerbeen. Uw fluitje gehalveerd en er was al niet veel overschot. Tijd om met wat rest een kroostrijk gezin te stichten want de Belgische rangen zijn uitgedund. De liefdesdaad wordt door onze moeder de Heilige Kerk enkel getolereerd met het oog op bevruchting. Als ge een christen zijt, gaat ge tot op de bot voor uw geloof. Half geloven en u op ‘t laatste rap berouwen dat is gemakkelijk. Zo kan iedereen zich christen noemen. Het zijn onze Heilige Plichten. Vechten voor uw vaderland. Uw beste kameraad trapt op een landmijn. Ge krijgt een stuk van zijn hersens in uw oog. Ge ziet niets meer.

Blijde thuiskomst. Ze hadden u niet meer verwacht. Voor hen zijt ge allang gekrepeerd als onbekende soldaat. Ze hebben uw foto naast Onze-Lieve-Vrouw van Wittentak gezet met een rouwband schuin erover. Bij de foto van nonkel Gerard, neergestort met zijn luchtballon in Amengijs. Bij tante Emmy, dood van teveel suiker in haar galetten. Bij onze Antoine, ocharme dat kind. In de waterput gesukkeld. We zeggen nog er moet een plank op doch te laat. Onze kleine prins ziet een roodborstje aan de put, grijpt ernaar. Een val van twintig meter.
Al die tijd hebben ze u gekoesterd als dode oorlogsheld die in eenieders hart voortleven zou. Maar die hier nu toch wel weer zelf in de weg komt lopen zeker?
Er is hier trouwens ondertussen nog iemand bijgekomen. Neen, geen zeventiende kindje van uw vader. Hij is ondertussen per malheur onder zijn eigen ploeg gedraaid uw vader, zijn hoofd in dikke schellen. Hoe zou het hier dan vandaag feest kunnen zijn omdat ge terug zijt? Er nu vooral voor zorgen dat die van ‘t verzet hier hun afrekening niet komen vereffenen. Zodat ons nieuwe blondekopje kan opgroeien ver van de schande en de herinnering aan de Duitse soldaten op het erf. (Hun prachtige uniformen. Hun strogele haarbos. Hun blauwe ogen).

Ik denk dat ik later dikke boeken ga schrijven over de petite histoire. Geschiedenisboeken geven alleen de grote lijnen, zegt meester Metsiers. Jullie moeten de verbanden leren zien met het echte leven. Achter elke oorlog zitten miljoenen simpele levens. Een vrijage in het hooi, een soldaat aus Wiesbaden. Du bist alles was ik habe.

Thomas Tonijn vroeg of ik tegen maandag die vier vellen kon pennen over de Ataturkbrug. Het ontstaan. Het plan. De bedoeling. De betekenis voor de regio. De historiek.

‘Geen probleem. Komt in orde.’
‘A la bonheur.’

Zo hoorde hij het graag. Besefte ik wel welke betekenis die brug krijgen zou in de toekomst ? Onze oude christelijke beschaving die de hand reikte aan het Ottomaanse imperium. Van brug gesproken, zelf verdween hij nu naar zijn flat in Nieuwpoort. Hij wou het lange weekend benutten om leesachterstand op te halen. Misschien maakte hij tussendoor ook wel een tochtje met zijn nieuwe catamaran.

Ik belde wat rond, reed naar Eindhoven, ontmoette er de Philips-ingenieur die de verlichting van de brug had bedacht. Noteerde uit zijn mond de hele wordingsgeschiedenis, de structuur, de technische snufjes en de kostprijs van Tonijn zijn verdomde brug.

‘Niet kwaad. Apropos hoe was uw lang weekend, Charlie?’

Zelf was hij in L’Aquilon gaan dineren. Boudewijn en Fabiola zaten er ook.

‘Niemand mocht erbij.’

Alleen hij, mediaman van aanzien.

‘Sire zeg ik hem, eet u smakelijk.’
‘Nog last van uwen sciatiek tegenwoordig?’
‘Journalistiek is onder de mensen komen, Charlie.’
‘Op de juiste plek zijn, op het juiste moment.’
‘Daarom dat ge mij nooit veel op de redactie zult zien.’

Hij dook in De Volksgazet en las het standpunt van socialist Jos Van Eynde. De polderbizon.

‘Papenvreterspraat, Charlie. Meer is dat niet.’

(Vervolgt).

Uit : ‘De Schrijfheren’. Roman. Copyright Stef Vancaeneghem.

10 januari 2006

DE NIEUWE RONSENAAR (35)

Poëzie tegen de verzuring van Ronse

De Ronsese Cultuurraad heeft er onder impuls van voorzitter Marc De Turck en cultuurschepen Joris Vandenhoucke de jongste jaren mooi werk van gemaakt om Ronse de poëtische toets te geven die deze stad op de grens van twee cultuurgemeenschappen verdient. Nogal wat poëtisch bevlogen zielen zijn met veel enthousiasme in de vederpen gekropen om Ronse te tooien met hun mooiste woorden en mee te dingen voor de prijs van het mooiste gedicht. Wie de opvolg(st)er wordt van Catherine Van Ongevalle en Hélène Claeys ga ik hier als lid van een (voor de rest) eerbiedwaardige jury lekker niet verklappen. Wel lanceer ik hier in De Nieuwe Ronsenaar, geheel in het teken van de Ronsese Renaixance, deze oproep naar burgemeester en schepenen.

Waarom geeft de stad Ronse al die prachtige poëtische beschrijvingen van Ronse geen vaste stek in het stadsbeeld? Ga naar Gent. Wandel er in het oude stadgedeelte. Poëzie, de mooiste, palmt je in. Poëzie bezorgt er je in volle drukte een moment van verstilling. Even ontnap je aan ruimte en tijd. Even volg je de wondere pas-de-deux van een Stefan Hertmans met zijn pen. Ga wandelen langs de nieuwe havenpromenade in Nieuwpoort. Je leest er Claus, gebeiteld in een zitbank. Je proeft er poëzie in een decor van aan-en afvarende zeilboten.

Ronsese kinderen vertrouwd maken met de kracht van woorden en de pracht van pure poëzie. Hen van kindsbeen af tonen wat taal zoal vermag. Mijn Ronsies woordenfabriekje hier, ik beken het graag, biedt de lezer vaak een stortvloed van teksten omtrent de stad. Maar een dichter(es) zegt zoveel meer, met zoveel minder woorden. Een woordkunstenaar zorgt voor een vuurwerk van gevoelens. In één krul, een welgemikte komma, een versvoet.

Dit alles vastleggen op de harde schijf van het bestaan. Dit voor altijd bewaren in het stadbeeld. Ronse is niet die harde stad van confrontatie en polarisatie die sommigen ons willen voorhouden. Ronse is een zachte stad van ontmoetingen. Ronse is een stad vol schoonheid. Inderdaad zoals het Strategisch Plan voor Ronse zo mooi verwoordt : een stad om te genieten in de groene heuvels.

Sobere poëziepanelen op verrassende plekjes aan de scholen. Op het Klein Marktje. In het winkelcentrum. Op de Markt. En weg die blinde vlek van dat al jarenlang lege pand tussen Pinel en Hotel Amour. Daar poëzie brengen. Eenvoudige woorden die ons spreken van het goede, het ware, het schone. Pure woordkunst. Waarbij, zoals een Catherine Van Ongevalle dat zo mooi kan, elk woord een wereld oproept. Waarin elke Ronsese steen tot leven komt.

Poëzie als heerlijk tegengif tegen de verzuring en de verbittering. Poëzie voor onderweg. Een moment waarop je als kind al leest en voelt : ja, dit is werkelijk een stad zoals er geen ander is.


Gedichtendag begroet op donderdag 26 januari Antje De Boeck voor een poëtische stadswandeling, een muzikale ontvangst in De Brouwerij, een expo van de ingezonden gedichten, de proclamatie van het winnende stadsgedicht plus een optreden van Antje De Boeck. De inschrijvingen worden beperkt tot 120 mensen. (Info : cultuurdienst 055/232801 of mailen naar cultuur@ ronse.be).

09 januari 2006

DE SCHRIJFHEREN (3.5)

Roman

Het vaderland ligt plat, vanwege de wapenstilstand. Een luwe herfstdag met opwaaiende bladeren. Ik hunker naar warme choco en nieuwe avonturen van Rik Ringers. Mama maakt met haar mes een kruis op de achterkant van het brood, kwetst zich daarbij aan haar linkerwijsvinger. Een straf van God. Iemand in dit huis heeft gezondigd.

‘Dit getekend brood zal niet smaken, zolang er niet gebiecht wordt.’

De Minderbroeders zijn de beste biechtvaders. Ik ga er aanbellen als er geen kat in de paterskerk zit, alleen een verwelkte Margriet die amarylissen schikt op het altaar. Er komt een minderbroeder afgesloft, vrolijk neuriënd. Ik herken de melodie: ‘Laisse mes mains sur tes hanches’ van Adamo. Ik heb een hoerenchance. Het is pater Florimondus. Die vergeeft je al je zonden zonder zever.

‘Allez ventje, ziet dat ge niet te zere herbegint.’
‘Ik zal het nooit meer doen, eerwaarde vader.’
‘Never say never mijn zoon. Drie weesgegroeten.’

Mijn grootvader is een diepchristelijk mens. Sedert de dood van mijn papa is mama veel minder diepchristelijk. Als grootvader op zijn bombardon repeteert met de fanfare, slaat ze het gebed voor het eten gemakkelijk over. Steeds vaker vergeet ze me mijn kruisje te komen geven in bed. Dan wacht ik onder de lakens tot papa me komt halen vanuit zijn sterrenhemel. ‘Kom Charlie’, zegt hij, ‘we zijn hier weg. Ik ken een ster, mooier dan alle andere.’

Het is schoolkinderen geraden elf november, toch zo betekenisvol voor onze Belgische vrijheid, zinvol te benutten. Meester Metsiers meent het.

‘Ontdek de najaarsnatuur. Probeer te raden welk blad bij welke boom hoort. Breng elk blad mee naar de klas. Dan bekijken we alles samen.’

De Canadese eik heeft het mooiste blad. Er staan eiken te sterven in het Muziekbos, vlakbij de geuzentoren. Bomen sterven staande, frontsoldaten vallen als vliegen. Tot de wapenstilstand wordt geblazen op de bombardon van mijn grootvader. In Canada zijn er miljarden bomen. Later als ik oud ben, wel dertig, ga ik als pelsjager leven aan de boorden van de Saint-Laurent in Canada om daar eens diep na te denken over het leven. De Indianen zullen mij Hij Die Eens Diep Nadenkt noemen. Bij dageraad zal ik met hen op rivierforel vissen, de vis met mijn tomahawk de kop eraf af hakken, de rest roosteren op een grillpan. Niet teveel zout, dit om de vernauwing van mijn aderen tegen te gaan. Twee druppels citroen uit Costa Rica. Weinig verzadigde vetten. Veel sporten. Altijd. Zo dat de endorfines de vrije radikalen verwijderen uit mijn lichaam. Vrije radikalen worden altijd overal verwijderd. De mensen verdragen niet dat ge vrij en radikaal zijt. Grootvader zegt dat de vrije radikalen België gaan opblazen en dan de koning gaan verbannen naar Saint-Jean Cap-Ferrat. Later in Canada zal ik de ondergaande zon in de Indian Summer tegemoet peddelen. Vrij en radikaal en vrolijk. Aan de andere oever van de Saint-Laurent zal mijn squaw mij opwachten met heel mijn tipi vol kinderen die niet eens ingeschreven staan vanwege mijn vrije radikale liefde. De dominante kleuren over de Saint-Laurent zijn geel en bruin. De rivier zelf is van zilver zoals de River Plata in Argentina.

Goed dat ik de wereldbol van nonkel Gerard geërfd heb. Zo kan ik dit alles natrekken op mijn studeerkamer. Nonkel Gerard is de Bosporus wel acht keren overgevlogen met zijn ballon, de Gerardamus. Het staat in zijn meesterwerk : ‘Logboek van een Vlaamse ballonvaarder.’ Door Puis Gerard. Ontdekkingsreiziger. Andere bekende werken van mijn nonkel Gerard zijn : ‘Patagonische Turbulenties.’ ‘Zwart Afrika van boven in de lucht’ . ‘Costa Rica, een wereld tussen twee zeeën.’ En, iets minder bekend doch ook het lezen zeker waard: ‘Zie ik de lichtjes van de Leie’.

Het schrijven zit ons in het bloed in de familie. Als we niet schrijven, gaan we dood. Papa is op een dag gestopt met schrijven. s’Anderendaags was hij dood. Nonkel Gerard, de nonkel van papa, heeft ons allemaal aangestoken. Hij nam altijd zijn bloc note mee boven in zijn ballon. Om invallen te noteren onderweg. Zelfs mama heeft altijd reisrapporten en dagboeken vol geschreven. Met mijn zaklamp onder de lakens lees ik haar geschriften terwijl ze met grootvader coupons van de Belgische Staat in stukken knipt. Dat ze verdriet heeft, lees ik, omdat papa een ster in de hemel is en niet bij ons hier op aarde. En hoe gaat ze de mazout betalen ? Nu dat al die coupons geen sjieke waard zijn ? Ze schrijft zoals ze tegen mij spreekt. Ik lees haar graag. Het pakt mij wat ze schrijft.

(Vervolgt).

Uit : ‘De Schrijfheren’. Roman. Copyright Stef Vancaeneghem.

08 januari 2006

DE NIEUWE RONSENAAR (34)

Het was een nacht zoals je die alleen in Ronse ziet

De obelisk staat in vuur en vlam. Ten zuidzuidwesten van mezelf kleurt de kertsboom violet. The masters of Fireworks geven de Ronsese nacht de volle schittering die hij verdient. Het is een nacht zoals je die alleen in Ronse ziet. Ik word aangepord door piraten, Roodkapje en haar zeven musketiers (gewoon dwergen ware niet gek genoeg, verduidelijkt Roodkapje me), twee Hiltonkoks, een duvel, een vogelschrik, een markies en Sherlock Holmes.

Julien, mijn jeugdvriend, wordt weer vijftien. ‘Zie je ons daar nog lopen als snotneuzen met heel onze bende, veertig jaar geleden? Ik heb de foto nog.’ ‘Ik ook', zeg ik. Hij als beatnik, ik als beatnik. Twee Ferre Grignards. Oh don’t cry my baby don’t cry all the while, don’t cry my baby just give me a smile. Vanmiddag heeft hij me gebeld uit Brussel waar hij zijn leven lang al tanden trekt. Maar vandaag wil hij wil zijn vrouw Sofie, zijn dochter Julie en zijn zoon Louis de Bommelsfeesten tonen. Het knaagde. En of we afspreken ? Natuurlijk zullen we dat. Recht tegenover het aloud huis Spiers. Alwaar we veertig jaar geleden samen des ochtends op onze schoolroute vol begeerte uitkeken naar de deernen van de Sancta. Waar hij zijn wagen geparkeerd heeft ? Ah ba tiens, in de Kasteelstraat. Natuurlijk de Kasteelstraat. Waar hij woonde en ik hem nu en dan ging oppikken. Non, non rien n’a changé tout tout a continué. Radio Nostalgie. Nu staan we daar weer te gapen, samen. Eerst recht tegenover Spiers, erna naar de lucht op de Markt .

Nooit, nooit was het vuurwerk mooier dan vannacht. Nooit was de Ronsese Markt veelbelovender. Geloven in Ronse. Er blijven in geloven. ‘Heb je even voor mij’, vraagt ons de heer Frans Bauer door de luidsprekers van Rudy Baguet, onvermoeibare dwangarbeider van de perfecte sound. Op het podium dansen de leden van het Bommelscomité samen de farandole. Voor het eerst besef ik ten volle wat die mensen voor Ronse vermogen. Jaar na jaar halen ze de vrolijkheid terug naar Ronse. Ze doen de Ronsenaars zingen en dansen. Geen kleine verdienste, ‘den daag vaan vandoege’.

‘Waar hebt gij die muile van u gevonden, Stef?’ vraagt iemand me. De jaarlijkse Bommelsklassieker. Want hij bedoelt natuurlijk mijn eigen wezen, ik mijd maskers, ik heb geen politieke ambities. ‘Hier op de Markt’, antwoord ik. ‘Ze wilden me uw eigen muile verkopen, maar ik wilde de mensen niet allemaal wegjagen met uw fruute.’ Daarop heffen we samen blijgezind het glas van de vriendschap.

De platenjongen draait 'Love Generation' van Bob Sinclar. Julien en ik fluiten vrolijk mee, zoals vroeger naar de pieskousen van de Sancta. Er is geen vierkante centimeter ruimte meer vrij. Een drankje bestellen voor de compagnie wordt een survivaltocht. Naast mij vraagt een jongen uit Rabat waar de origines van dit feest liggen, zo mooi vindt hij dat. Hij heeft universitaire studies achter de rug, werkt als onderhoudsman, houdt zoveel van Ronse. Zo houden broeder, zeg ik. Tuupe vuir Roonse. Dit is een plek om van te houden. Niemand zal daar ooit wat aan veranderen.

Ik zie een harlekijn, vier konijnen, een Love Boat Captain die me salueert de rechterhand aan de kepi, drie melkkoeien met uier op de buik. Ik zoek een jongen, mijn jongen, het hoofd vervat in een verknipte basketbal. Ik zoek een meisje, mijn dochter (jawel Julie zoals de Julie van mijn maat Julien, niets is toeval), met een boa allicht. Dit zijn althans de rekwisitieten die ik vanmiddag in eigen kring heb weten opdiepen uit Bommelskoffers. Maar er was grote geheimhouding rond, ik weet niks zeker. Elke Ronsenaar die zichzelf respecteert heeft op zolder zijn Bommelskoffer. Bommels herken je aan een blik, een detail, een démarche. Aan All Stars die ik heb uitgeleend voor een jongen met het hoofd in een verknipte basketbal.

Op een sjieke charrette huldigt keizer Michel (tien jaar keizer) met superstrik en dito hoed Ephrem Delmotte. ‘Huldigd,’ staat er. Moet het nu allemaal zo correct zijn ? Neen, anders waren dit de Bommelsfeesten niet. Bonmoss, zou Ephrem ons gecorrigeerd hebben. Moet het nu allemaal zo correct zijn, professor? Zesenvijftig jaar na zijn geniaal idee om carnaval in Ronse een aparte muile te geven, verdient Ephrem inderdaad hulde, Keizer Michel. Hij ging de verzuring tegen avant la lettre. Daarvoor postuum dank en respect, professeur Delmotte.

Het Bommelcomité slaat elk jaar een of andere verdienstelijke Ronsenaar in de ban van de feesten. Hoogtijd dat iemand eens al die mensen van het Bommelscomité zelf een pluim op de hoed steekt. Voor de manier waarop ze er jaar in jaar uit voor zorgen dat de Ronsenaars weer even zichzelf kunnen zijn. Altijd doorgaan hiermee, achtbare leden van het Bommelscomité. Jullie tonen ons Ronse op zijn vrolijkst. Authentiek, volks, jong. Schuune, wried schuune.

Mijn vriend Julien nokt weer af naar Brussel. Maar eerst haalt zijn Julie nog een barbapapa voor haar broertje Louis. Iedereen content. Sofieke content dat haar Julien content is. Julien content en met de batterijen opgeladen weer op naar Brussel. Ik zou niet graag hebben dat hij mij morgen een tand trekt, ik vrees dat hij van enthousiasme onderwijl ons melancholisch babbelen heel mijn ‘muile’ ledigt. Vagelijk spreekt hij me van de Fiertel. Ik zie hem al afkomen, op zijn stapschoenen.