26 februari 2007

STERRENKIJKER

1.

Je hebt behoorlijk wat boeken geschreven, begint het meisje. Toch staat je niet op de lijsten met Grote Namen die ik aan de Universiteit studeren moet. Neen zeg ik. Dat zal ook nooit. Mijn romans worden niet meer gedrukt. Zijn alleen nog te verkrijgen in tweedehandszaken. Ik ben tweedehands. Ik en niet alleen onbekend: ik ben ook een antiquiteit.

Ze spreekt me tegen. Ze heeft met mij te doen. Ik waardeer het. Maar ik weet al dat elke tegenslag me hoe dan ook sterker maakt.

De Standaard heeft mijn boeken toch lang vol lof besproken? Dat wel, sus ik haar. Lange tijd wel. En dat ze het verdienden verfilmd te worden. Wat gebeurde.
En dan niet meer. Andere trends. Weg, dat oudbakken Flandre Profonde-gevoel.
En komt er nog wat? vraagt ze. Neen. Ik heb nog wel dingen liggen. Maar bij mijn uitgever verkoop ik te weinig.

Laten we beginnen met een overzicht van uw oeuvre, stelt ze me voor. Oeuvre? Zeven romans. Dun. Drie theaterstukken. Een filmscenario. Samen zullen we het rijtje afgaan. Voor haar verhaal, over Onbekende Schrijvers in Vlaanderen. Ik ben de eerste in de rij. De onbekendste der onbekenden.

Mijn laatste honorarium bij Manteau bedraagt 1,56 euro. Dus je kan wel denken dat ik met een oplage van zeshonderd stuks geen enkele uitgever meer bekoren kan. Maar ik ben niet verbitterd, fluit ik haastig voorbarig leedvermaak terug. Ik ben integendeel heel blij dat ik die boeken heb kunnen publiceren. Ze doet alsof ze mij gelooft. Ik doe alsof ik het meen.

Ik ben zelfs best tevreden met de bescheiden respons erop. Aan de ene kant de belangstelling van een fideel lezerspubliek. Al blijkt dat net iets te beperkt om door te gaan. Aan de andere kant de waardering van de vakbroeders. Walter Van den Broeck, die in de Humo mijn laatste roman bij zijn eindejaarsvragen bij het beste rekent wat hij dat jaar gelezen heeft. Maarten ’t Hart, die in Elsevier Madame Valentine heel mooi zegt te vinden. Het kaartje dat ik koester van mijn eigen idool Mark Uytterhoeven. Dus, troost ik mezelf tegen beter weten in, ik heb absoluut geen wrang gevoel. Absoluut niet. Ik zeg het net iets té nadrukkelijk. Ik heb toch alles kunnen schrijven wat ik wou?

Maar wat nu, vraagt ze. Scherp, schrander. Wat nu? Nu maakt het allemaal niet meer uit, maak ik mezelf wijs. Misschien ga ik die romans zelf wel nog eens in het Frans herschrijven. Bezigheidstherapie. Beter dan macramé. Voor de rest blijf ik ook altijd geboeid door toneel. Ik heb er mijn beste vrienden zitten. Groepsgevoel.

Geen enkele toegeving aan de gemakkelijkheid deed ik. Daar betaal ik dus nu de prijs voor. Liever dàt nog, dan dat ik me schamen moet voor een boek dat ik eigenlijk niet had willen schrijven. Een thriller. Of Het Grote Koersboek.

Koersboek? Ja, dat wilde één van die uitgeefdirecteuren. Dat ik na de verfilming van mijn debuutroman Het Grote koersboek van Vlaanderen schrijven zou. Maar ik zei dat ik dat niet wilde. Dat ik over tederheid schrijven wou. Hoe ze me toen waarschuwden. Dat ‘tederheid niet verkoopt’. Mijn tol is die voor de tederheid die niet verkoopt. Ik schrijf vanuit mijn buik, zegt ik haar. Vanuit mijn hart.

Hoe kwam u ertoe te schrijven, vraagt ze. Dat ga ik je nu vertellen, zegt ik.

‘Sterrenkijker'. Vermomde Autobiografie. Copyright Stef Vancaeneghem.