23 april 2007

STERRENKIJKER

9.


Associatief schrijven, het is niet echt mijn ding. Je pen van de ene gedachtengolf op de andere laten drijven, niks voor mij. Surfen is dan misschien leuk, maar je blijft wel aan de oppervlakte. Je duikt nooit ’s wat dieper. Ik gebruik die schrijftechniek ook nooit als schrijftruc om er moeilijke momenten mee dicht te pennen. Liever laat ik het dan wat rusten, herlaad ik mijn batterijen. Onderliggende boodschappen zijn ook al niet aan mij besteed. Wel laat ik mijn geschrijf graag opborrelen uit de onstilbare bron van vaak jarenlange onverwerkte gevoelens.

Therapeutisch schrijven? Bah,nee. Meer is het me te doen om al wat ik makkelijker geschreven krijg dan gezegd. Als het gaat om de Grote Gevoelens waar alles om draait, is er voor mij niets sterker dan stilte. En, pas véél later, een gekrabbeld woord van oprechte liefde, op een bed van tederheid.

Het gaat me dan om die ingebeelde betere wereld zoals ik me ervan had voorgesteld dat hij had moeten zijn. Het gaat me om verlangen, ontgoocheling, vreugde, verdriet. Het gaat me om de mensen zoals ik ze had willen liefhebben en zoals ik gehoopt had dat ook zij me graag hadden gezien. Het is nooit (helemaal) de waarheid. Het is doorgaans beter dan de werkelijkheid. Eén enkele keer slechter.

*

Bij het schrijven van ‘Madame Valentine of de tederheid’ heb ik echter wel constant de indruk dat iemand me dicteert. Jawel, het komt allemaal uit mijn hart. Maar wie heeft het daar ingebracht? Meervoudige Persoonlijkheidsstoornis? Antennes. Voelsprieten. Vingertoppengevoel. Ecorché vif. Les nerfs à fleur de peau. Zeer vervelende dingen, je kiest je genen zelf niet.

De gevoelswereld van vrouwen ligt zo veraf van mijn ander, journalistiek schrijfleven in de leeuwenkooi der macho’s en strebers en toch komen die vrouwen rond 'Madame Valentine' bij nachte allemaal plotseling spontaan om de hoek kijken en uit mijn pen piepen.

Er zal met die roman ook nog iets raars gebeuren. Iets waarover ik eigenlijk beter niet schrijf zonder het risico te lopen voor een zonderling, een spokenziener te worden versleten. Ik ben in wezen van nature een ‘no nonsense type.’ Romantisch dat wel en meer dan goed voor me is. Maar de zweverige zwik van Paul Coelho’s pseudo-mystiek gaat me gauw vervelen.

In mijn (uitermate) korte Leuvense psychologiestudie had ik sowieso al een grondige hekel aan de duistere benji-bewustzijnssprongen van Freud en companen. De eenvoudige blauwekouskes-schoonheid van één bosanemoon in het Kluisbos is me meer waard dan de hele ‘signifiantenleer’ van het onbewuste, dan de complete taalstructuurtheorie van verdringing en verschuiving. Terre à terre.

En toch, het schrijven van ‘Madame Valentine’, zet bij mij gaandeweg de deur op een kier naar de overkant. Rond de roman gebeuren namelijk rare dingen die mijn nuchtere kijk op de wereld van het zijn aan het wankelen brengen. Rariteiten die mijn vermoeden sterken dat we voorlopig nog complete analfabeten zijn, als het erom gaat te praten in de taal van hart. Dingen die ik op geen enkele proefondervindelijke manier verklaren kan en die ik daarom dan maar gemakshalve onderbreng in de categorie puur toeval. Dat bijvoorbeeld àlle data die verband houden met de uitgave van deze roman en het latere latere toneelstuk steeds weer opnieuw rechtstreeks verband houden met àlle sleuteldata uit het bestaan van de Madame Valentine zelf, op wie ik het verhaal gebaseerd heb.

Toeval dus, we praten er niet meer over. Tot er dan weer zo’n toeval volgt. En nog een. En nog een. Maar misschien communiceren gevoelsmensen met elkaar in een taal die alleen hun hart verstaat, vat, begrijpt. Overheen het leven en de dood.

Het verhaal van Madame Valentine vertel ik vanuit de personages zelf. Mijn uitgever dringt echter aan op een raamtekst waarin de diverse vertellers hun ding doen. Ik ben er zeer tegen. Ik vind dat maakwerk. Ik verzet me lang, heel lang en geef tenslotte toch toe, bedenk twee kaderhoofdstukken. Ik ben er niet echt gelukkig mee. Mijn uitgever wel. Een auteur moet voor rede vatbaar zijn. Publicatie.

‘Madame Valentine’ haalt zowaar de genomineerdenlijst van de Ako-literatuurprijs. Wat krijgen we nu? Boze blikken al meteen bij de collega’s op de krant.

'Die gaat hier toch geen prijs wegkapen met zijn boekskes’.
'Trouwens, wanneer schrijft hij dat allemaal?'
'Ha tiens, hier op de krant'.

Als jurylid heeft Maarten ’t Hart, de gevierde auteur van 'Een vlucht regenwulpen' alle genomineerde boeken gelezen. In het Nederlandse Elsevier Magazine is hij vol lof over een van de 188 werken die hij achter de kiezen heeft.

‘Madame Valentine vond ik zeer de moeite waard. Daarvan zijn me hele passages bijgebleven’.

Ook mijn strenge schrijfbroeder van het eerste uur Carlos Alleene, dan recensent voor Het Volk, is deze keer positief in zijn kritiek. Het doet deugd, zeker nadat hij de roede niet had gespaard voor Bal Masqué.

‘De auteur is er in zijn typisch idioom behoorlijk in geslaagd over gevoelens te schrijven zonder in allerlei cliché’s te vervallen’, schrijft Alleene paginavullend in zijn dan zeer gesmaakte Letterenbladzijde. Het mooiste compliment doet hij me echter mondeling op de immer gevatte, wat hoekige manier die alleen(e) de zijne is.

‘Schoonste doodsbeeldeke dat ik al gelezen heb, Vliege’, monkelt hij me toe op de redactie.

(Hij noemt me Vliege, ik noem hem Dondeyne. Naar de apostelen in Claus’ Verdriet van België. Dit bij wijze van hommage aan de meester).

Mijn jaar kan al niet meer stuk. Komende van Carlos Alleene, de man die me op de weg hielp in de wereld der letteren en die in 2006 dat ultieme referentiewerk over Roger Raveel uitbrengen zal, is het compliment mij meer waard dan zeven recensies van Hollanders in hun meest ronkende gazettentitels.

(De Volkskrant in die dagen over Madame Valentine: ‘Roman van in 1987 gedebuteerde journalist). Als boekbespreking kan dat tellen.

Van een (lieve) Hollander gesproken: in de Leidse Courant en het andere dozijn regionale kranten waarvoor hij schrijft, looft Jeroen Kuypers de dialogen in ‘Madame Valentine’, wat me op het spoor helpt van de teaterbewerking.

‘Kundig ontdaan van al het overbodige. Het resultaat van een bijna ideale combinate van de luistervaardigheid van de journalist en de verbeelding van de literator.’

Oeioei, literator. Ik denk aan het plaatje dat tegen de gevel van de Kristen Volksbond hangt in Ronse, en waarop Valère Depauw gelauwerd wordt als ‘litterator’.
Van literatuur gesproken, volgens Mark Vlaeminck in ‘Het Nieuwsblad’ bewijs ik met ‘Madame Valentine’ dat ik een schrijver ben.

Een acute aanval van ijdelheid is dreigende. Godzijdank sabelt Jooris Van Hulle me een week later snel weer neer in ‘De Standaard der Letteren’. Niet dat hij een ander boek heeft gelezen dan zijn collega’s. Jooris Van Hulle ergert zich vooral aan… de raamtekst waarin de vertelling van de personages vervat zit.

‘Die hoofdstukken zijn totaal overbodig. Ze wekken de indruk dat de auteur zonodig een raamtekstje behoefde.’

Godver. Ofwel is Van Hulle getipt. Ofwel is hij een bijzonder geoefend lezer. Ik gok op het laatste. Moet ik hem vertellen dat mijn uitgever…Hier en nu dus. Had ik maar niet moeten doen. Wie zijn gat verbrandt, moet op de blaren zitten.

‘Vooralsnog is dit oeuvre niet echt groots te noemen’, schrijft Maarten Schoon in de Voorburgse Prisma Lectuurvoorlichting. Wel weet ik ,volgens deze zeer geletterde doctorandus, de tederheid van Madame Valenntine ontroerend te beschrijven. Dat is dan toch al dadde.

Zoveel eruditie van zoveel connoisseurs belet de bib van Ronse stad niet om een bescheiden brochuurtje klaar te stomen met verwijzing naar mijn ‘niet echt groots te noemen oeuvretje’, erin gebundeld heel eerlijk ook de scherpste kritieken en op de voorpagina een foto van mijn kameraad-fotograaf Patrick De Kuysscher. Ik geef toe dat het mij bijzonder pleziert. In de bib in mijn eigen Ronse! Nu nog een exemplaar in de Standaard Boekhandel zien te krijgen...

Ik mag trouwens niet klagen van de Ronsenaars. Ik heb zo mijn fanclubje en supporters, word zelfs al een keer gevraagd op een leesclubavond van het Davidsfonds in het College van de Heilige Antonius van Padua. Vijf aanwezigen. Van wie er één dringend weg moet: naar een belangrijke afspraak.

Het is alvast minder erg dan die keer toen ik samen met de dichters Frank De Cridts en Nic Van Bruggen gevraagd werd voor een ‘literaire perfomance’ aan het Zuid in Gent voor ‘Vlaanderen Leeft’. Toen kwam daar gewoon niemand opdagen. Behalve een mannetje van toenmalig Cultuurminister Patrick Dewael, met voor elk van ons een envelop en erin ‘een geldelijke bijdrage van het ministerie voor ons optreden’.

‘Maar er wàs hier vanavond helemaal geen optreden, bij gebrek aan mensen’, opper ik.

‘Kanegem, uw smikkel. Uw geld op zak steken en geen vragen stellen,’ sommeren me daarop unisono beide gevierde Vlaamse dichters.

It’s a long way to Tipperary. It’s a long way to go.

‘Sterrenkijker’. Copyright Stef Vancaeneghem.