02 mei 2007

ODE AAN EEN FIDELE FIERTELAAR

Daar stapt ze. En zoveel waardigheid heb ik nooit gezien. Aan Chalet de la Cruche komt ze op me af, klopt me zachtjes op de schouder, complimenteert me vluchtig in haar mooiste Ronsies voor mijn romans die ze blijft herlezen. Ze brengt me in verlegenheid: op de Fiertel sta je nooit alleen.

Innig verbonden voelen we ons beiden met de Fiertel en dit alles wat ons overstijgt. Het diepe Ronse dat ons bindt. Het geheim van wat Ronsenaars aan Ronse klitten doet voor altijd. We weten al, we zijn oud genoeg nu, dat de Ommegang een metafoor is van het bestaan. Altijd dezelfde kilometers en rituelen. Altijd andere bedevaarders.

Daar stapt ze. En zoveel moed heb ik nooit gezien. Wat haar al bedreigt, stopt ze elegant weg onder haar zomerhoed. Haar mooiste glimach is die van alle intens gelukkige Fiertelaars, woordenloos blij zijn dat ze er weer bij zijn. Haar wilskracht maakt van haar een berg, van mij naast haar een dwerg.

Ze is zo onwaarschijnlijk sterk achter dat schrijn. In de bakkende zon onderweg naar Rozenaken. Bovenop de Kraai. Ze hoort bij de dragers, de belders, de kanunnik met zijn Pretoriaanse Garde tegen hinderlijke wielerterroristen, die harde kern van onvoorwaardelijken.

De Mysteries van het geloof. Mijn mysterie is hààr courage. Waar ze de kracht vandaan haalt. Wat haar drijft om dat genadeloze lot te bezweren. Vermaledijde tijd. Meedogenloos voortschrijdend, met je lukrake fatum dat kruisjes zet achter bedevaarders. Berling, berling. Die aan, die af. Die wel, die niet. Die gezond, die ziek.

Fiertelmedailles zijn er alleen voor levenden. Dit geschreven ereteken is echter voor jou lieve, altijd opgewekte Rita. Op drie juni, als het fatum mij nog even gunt wat het je nu ontzegt, doe ik hem voor jou. Ik zal de enige niet zijn. Wees dat zeker. Want met zijn allen hebben we je ongelooflijke dapperheid gezien.

Een voorbeeld blijf je, voor alle fidele Fiertelaars.