11 mei 2007

VADER DAG


164. Je verplettert me met je boeken. Nagelaten eruditie? Ik heb je wel door. Je probeert me gewoon postuum mee te sleuren in je sektarisch luiletterland. Van de Nagelaten Geschriften door Jean Meslier vind ik bijvoorbeeld geen spoor. Die horen zo te zien niet thuis in je bibliotheek van weldenkende conservatieve kaloot.

Of heb je ze, als een gewiekst Sadduceeër, weggestopt achter de wanden van je boekenkast? Zoals de vergeten verdoken goudstaven die de familie door de oorlog heen moesten helpen maar die pas in de sixties weer opdoken en als een hemels manna voor mama uit de muur kwamen gevallen bij een of andere verbouwing?

(‘Uit de muur eten’ had in onze familie al een betekenis lang voor het in Nederland een gezegde werd voor een haastige hap uit de automaat).

Jean Meslier, die veertig jaar lang overdag braafjes de pastoor van Etrépigny speelde. Die echter, als de meid die hij graag vleselijk verwende weer naar huis was, de hele santeboetiek nacht na nacht geduldig onderuit haalde in zijn ‘Mémoires et Pensées.’

‘Où l’on voit des Démonstrations claires et évidentes de la Vanité et de la Fausseté de toutes les Divinités et de toutes les Religions du Monde pour être adressé à ses Paroissiens après sa mort et pour leur servir de Témoignage de Vérité à eux et à tous ses Semblables. In testimoniis illis et gentibus.’

Le bon curé Meslier. Als een tijdbom in het door de kathedraal van Compostella zwevende wierookvat dondert hij met zijn memories neer op de almachtige zelfgenoegzame apostolische kerk die lijden roemt en genot verdoemt.

‘Trouvant le bien dans le mal et le mal dans le bien’.

165. Ben je geschokt dat ik hier als je nazaat uitpak met zeventiende eeuwse apostaten en regenaten als Jean Meslier? Ha bon.

Geschokt ben ik vooral door de bewaarschoolzuster die me avec le sourire uitlegt dat Onze Lieven Heerken je zo gaarne ziet dat hij niet meer wachten kon en je al ten hemel heeft opgenomen om er aan zijn rechterhand over mij te waken. Liever dan dat je me gewoon één keer na vieren van de Patronageschool komt afhalen, zoals alle normale vaders doen.

Geschokt ben ik van dat immer uitgestelde weerzien dat me als een wortel voor een ezel wordt voorgehouden. Als ik ondertussen maar braaf mijn smikkel hou. Maar je komt niet. Je komt nooit. Noch op Kerstdag met de kerstman, noch op Pasen met de klokken.

Geschokt ben ik van de retraitepater die eerst veinst dat ik gerust ongeremd alle geloofsvragen stellen mag die ik maar wil en die mij er dan als een Vervloekte Zondaar uit smijt omdat ik hem verzoek me dat van die Onbevlekte Ontvangenis eens goed uit te leggen. Doch zijn dogma is te nemen of te laten. Als ik dat niet doe, zal ik met mijn koppige kop tegen de slotmuren lopen.

Geschokt ben ik om de plaatsvervanger van jouw god op aarde die zichzelf door de ouwe knarren om hem heen heel onbescheiden onfeilbaar laat verklaren. Die de andere kant van de Holocaust opkijkt. Die doet of zijn neus stigmata bloedt.

Geschokt ben ik om al dat eeuwenlang gefnuikt intellect. Van Copernicus, Galilei, Newton, Giordano Bruno, Descartes, Spinoza, Darwin. Om al die brandstapels. Om de ‘Heilige Inquisitie’. Om alle goden die mensen bedenken om er elkaar mee af te slachten.

Tja, ouwe geschokt. En je bent er helaas niet om me een stevige draai om de oren te geven om zoveel ‘heiligschennis’. Maar ik ben er gerust in: je waakt over mij in je hemel. Kaartje leggen bij god.

Zal ik ondertussen alvast proberen gewoon maar een mens te zijn onder de mensen? Zal ik proberen al die onzin, al die kwade trouw te overstijgen met de anderen van goede wil? De anderen die geen dogma’s moeten om gelukkig te zijn? Die in ‘gods wondere natuur’ geen ademtocht zien. Integendeel een wrede, niets ontziende, blinde tsunami. Een bloeddorstige survival of the fittest.

Al teveel bloed in naam van je hemel. Was beter bij me gebleven. Konden we samen naar Disneyland. Geloven in échte sprookjes.

166.Maar Gezelle Gwiedo, die las je natuurlijk dus wel. Mét bronzen borstbeeld erbij. In één van je Moleskineschriftjes bestudeer ik je wat beverig handschrift,in verbleekte blauwe inkt. Nog net geen palimpsest.

Hoort hoe die twee waterleikes,
Vluchtig vlietende onder ’t gers,
Over zand en over keikes
Nooit van loopen ’n zijn te wers:
Hobbel-, dobbel-, drets-, en drevelend,
Krinkele, winkele weg, al krevelend,
Nu alhier en aldaar,
Loopen ze,…ai ‘k en weet niet waar.

Nauwelijks eerst een duimke diepe,
Nieuw geboren onder ’t zand,
Worden z’haast een zilver striepken
Half zoo breed als heel mijn hand:
Rimpel-,dimpel-, donkel-, dansend,
Uit ende in malkaar gekranseld,
Nu alhier en dan aldaar,
Loopen ze,…ai ‘k weet niet waar.


Sterk van je vind ik hoe je zorgvuldig al die leestekens optekent. Straffer alvast dan al je triviale Patagonische krabbels over het scheren van schapen en het schuren van je geschapenheid.

Dwers drets en drevelend
Rimpel dimpel dansend
Uit je bescheiden ende
in malkaar geflanseld
Schrijvend schrijdend
Nu alhier en aldaar
Loop ik en ai
‘k en weet niet waar.


Hou je haaks daar in je hemel! Zal ik hier ondertussen wel op de winkelhaak passen. Grapje, ouwe. Nee ik ben geen logebroeder. Ik ga als genetische kaloot niet wegterten uit je fabeltjesland om me dan wat te gaan bezighouden in het atelier van de broeders en hun Grote Architect. Ni Dieu, ni Grand Maître. Alleen je groene Pelikan. En in mijn genen wie weet al je schrijfgenoegen.

Vluchtig vlietend
over blaadjes,
hobbel dobbel
drets en drevelend
met een zilver striepken
naar je toe schrijvend
ai ‘k en weet niet waar.


Ik hou van je, ouwe kaloot. Misschien breng ik je wel weer tot leven. Haal ik je voortijdig hier bij mij in het Aards Paradijs. Voor wat hoort wat. Jouw god is begonnen.

‘Vader Dag’. Brievenroman. Copyright Stef Vancaeneghem.