02 november 2007

DAG BOEK




‘Je ne sais pas si je vais les revoir, mon garçon. Ils ne m’ont jamais plus rien fait entendre depuis.'

Ik kus haar. Vele malen. In het gedempt licht van palliatieve kamer 166.

Ik kus haar: op haar gelaat. Op haar handen.

Ze zegt: ‘Sens-moi ça, Stéphane. Sens comme j’ai chaud partout dans la tête.’ (Koud.)

Ze is zo sterk sterk sterk. Voorbeeldig.

Ik vraag de palliatieve dokter (bewonderenswaardig vakman doch vooral Mens) dat de priester nu maar komt. Want het is haar geloof van altijd. Onze-Lieve-Vrouw-van-Lourdes geeft haar al die ongelooflijke kracht.

Dàt heeft ze me gisteren nog gezegd. Haar laatste dag in haar huisje.

Wat ben ik jaloers op haar geloof. Ik de flauwe afvallige.

Bovenop het ware geschenk dat haar leven is geweest voor eenieder die haar kennen mocht, geeft ze nog een laatste glazen geschenkje weg: aan de jonge dokteres E. die haar al die tijd sinds de eerste slechte scan zo goed verzorgde.

En dan zegt ze me de dingen waarover ik niet schrijven en niet spreken wil.

En dan is ze dood. Op Allerzielen.

Mijn verdriet wandel ik weg aan zee: in gezelschap van het kleinste tederste wezentje van mijn bestaan en zijn attente ouders.

Komen en gaan. Zoals de grijze golven aan zee. Ebbe en vloed.

Illustratie: ‘Ma cathédrale bleue au soleil pour J.’ 'Mijn geklieder met penseel'. Copyright Stef Vancaeneghem.