26 oktober 2007

LA VIE EN PROSE













‘Robert Ilounga, on a voulu le joindre pour notre réunion de classe. Sans succès. On a tout essayé pourtant. Tu sais le Congo…‘

(Oui je sais. Kolwesi. Bukavu. La sécession du Katanga. Le colonel Schramme. Les mercenaires de Bob Denard. Tiens, on sait au moins qu’il est mort. Photo dans Match, la semaine dernière.)
‘Robert Ilounga, non. Aucune idée. Il a du rentrer au pays. Depuis...’
‘Ah! Lui derrière, je reconnais bien’, je lui dis.
‘Le musicien-chanteur. Toujours jovial. Toujours la joie de vivre.’
‘Pourtant il est…’.
‘Je sais. Tragique maladie.’

(Dear Henri
play that song
again for me
and one of these days
in a jingle jungle
morning sure that
I’ll follow you)

‘Il me l’a racontée toute sa vie, peu avant sa disparition,’ je lui dis.
‘A la terrasse du Marché. Une belle nuit d’été. Souvenirs souvenirs. Rien ne laissait croire que… qu’il… Notre ville, il la connaissait comme personne. Ses intérieurs nuits. Ses soleils trop éblouissants, trop souvent trompeurs. Tous les rouages du folklore local. On s’est bien régalé tous les deux. L’aube nous ricanait au nez.Comme avant. Au Parc Lagache.’

(La poupée qui fait non. Long tall Sally. Et moi et moi et moi.)

En parlant du Parc et ses contours, sur le devant de ta photo: le futur grand patron d’usine. C’est écrit déjà sur le front en grandes lettres: Utexbel. A cheval sur le destin de famille.

‘Il y a deux architectes sur ta photo. Deux médecins. Un dentiste. Belle brochette.’

‘On n'avait même pas le droit de doubler. Parce qu’après nous: Walen buiten. Wallons, nous? Je te demande un peu. Un Congolais. Un café-au-lait. Avec dans l’âme et dans la peau ses deux pays et sur les lèvres son sourire d’as de coeur. Un Wallon, monsieur le Flamand: tout juste un. De Maulde en plus: outre-collines. Ce n’est pas la Nouvelle-Zélande quand-même.’

‘Tu sais qu’il s'est fait artiste Luc?’, je lui lance. ‘Déjà qu’il avait le nom avec. Delvaux.‘

‘Tiens, je n’avais jamais fait le rapprochement.’

‘Belle oeuvre d’ailleurs. Toute en explosion de couleurs.’

‘Tous des Renaisiens, je te dis. Et pas peu fiers de l’être. Mais tout a changé.’

‘Et lui sur ta photo?’ le lui souris.

‘Oui, oui... Je connais trop bien ce petit sourire taquin. Je sais déjà ce que tu vas me sortir comme coup tordu. Tu vas me dire qu’il porte le nom et prénom de votre indépendantiste d’Antwerpen. Mais lui, ça s’écrit pas Filip avec F. En plus il tire un deuxième nom derrière.Toute la différence est là.’

‘Ouf!' je lui ris au nez.‘Quelle chance! Il l’échappée belle! Pas un cadeau, de porter un nom pareil ces jours-ci’.

(Dans mes souvenirs l’homonyme du Grand Séparatiste était le gamin le plus aimable de tout le collège Saint-Antoine de Padoue).

‘Mais lui, c’est qui ce gugusse qui fait des grimasses, je lui demande?’
‘Lui? Mais c’est moi, grand con!’ qu’il me dit. ‘Tu ne me reconnais plus sur la photo maintenant?’
‘Ben... à vrai dire, non. Pas vraiment.’
‘Tu dis ça pour me faire marcher ou quoi?’
‘Non, je suis désolé.’
‘Tu démarres ton Alzheimer mon pauvre Stéphane.'
‘Au fait, rappelle-moi ton nom déjà?’

‘La Vie en Prose’. Journal Intimide. Autofiction. Work in progress. Copyright Stef Vancaeneghem.

DAG BOEKEN


















ADI STEURBAUT TE BOEK

DE MAN DIE DE WOLKEN KLEURT


Adi Steurbaut schildert de geboorte van het licht als een verloskundige van de zon. Hij doorbreekt alle patronen, verbrijzelt de poorten van paradigma’s. Zijn penseel is een zacht breekijzer tegen voorspelbaarheid. Hij is een tovenaar van het ongewone.

Hem dient als kunstenaar zwaar afwijkend gedrag te worden aangerekend. Het ene been in het zeewater. Het andere in wegzakkend zand. Niets is zeker. Misschien heeft het te maken met die wiskundige achtergrond van hem dat hij alle meetkundige modellen overboord gooit om zijn eigen wereld te zoeken. In vierkanten die hun wortels zoek zijn. In vlakjes die uit vakjes vallen.

Hij zit met een krul in zijn penseel die alles anders maakt. Die kleur geeft aan zijn verwondering. Aan zijn ongerepte verbazing om het bestaan. Wat is dat toch allemaal, met die zon die de zee berijdt? Met die dageraad die het donker openrijt?
Adi Steurbaut schildert het schoon bestaan. Zijn wereld loopt over blauwe golfbrekers, verheft zich langs torentjes naar de hemel. Zijn hemel.

___________________________________________________________________

Adi Steurbaut. ‘De man die de wolken kleurt.’ Het boek.
Verkrijgbaar bij Beukenhof-Phoenix Galleries. Kwaremont en de boekhandel.
Het boek wordt vanavond tijdens de vernissage in Beukenhof gesigneerd door de kunstenaar.
(Expo tot 18 november).


Illustratie: Adi Steurbaut.‘Herinnering aan het zuiden’.
De bovenstaande tekst is een fragment uit ‘De Man die de wolken kleurt’. Copyright Stef Vancaeneghem.

24 oktober 2007

DE BENIEUWDE RONSENAAR


STAD OP WIELTJES

Aan de baxter rechts van mijn bed in de spoed hangt Luc Duponts leven aan een draadje. Zuster Magdaleen heeft ons alle twee een Perdolan opgestoken tegen de pijn van het zijn. Ze hebben ons bijeen gelegd. Zo kunnen we ons klapke doen, als we wakker schieten uit onze 'komma'. Luc snurkt als een schepen in de collegevergaderingen. Zelf tel ik de cupido’s boven mijn bed die me tergend uitnodigen tot onnoemelijke feiten. Voor het moment lig ik met mijn baxter twaalf druppels voor op Luc.

Het is zondagochtend. Onder de foto van paus Benedictus toont de klok halfzeven. Buiten loeit een ambulancier de buurt wakker. Niemand hoort uit te slapen als hij op zondagochtend werkt voor een minimunloon. Onze lotgenoten op de spoed draaien zich reutelend om, in acuut stervensgevaar van ’t verschieten van d’ambulance. Was het niet dat ik er al op lig, ik zou naar de spoed bellen.

We liggen hier proper alle twee. Als zwakke weggebruiker van Ronse had ik de burgemeester uitgedaagd om eens samen zijn stad rond te fietsen. Luc had in de gazetten sussend gesust dat fietsen in Ronse geen probleem is omdat er primo ten eerste overal maar 30 mag gereden worden en primo ten tweede een fietser zich maar assertief moet opstellen. Bijvoorbeeld door op uw doodgemak door de chaos te walsen, rustig ten halven de straat te fietsen, de Wijnstraat beneden te rijden zonder de trottoirs te bezigen en de Peperstraat richting Place te riskeren zonder levensverzekering.

Luc Dupont is vorige vrijdag op mijn uitnodiging ingegaan. We zijn gestart aan de Koeifeeste. Hij op zijn Kettler Cambridge, ik gezeten op mijn Volendamse Gazelle. Nog voor boekhandel Van Stals zijn we al opgeschept door een trucker uit Slovenië met een container vol Chinezen voor Zeebrugge. Luc zijn achterwiel in een accordeon. Mijn voorwiel als de bandoneon van Astor Piazzola. Nog een chance dat Clement Boulaert van Vélos Clement Boulaert ons nieuwe wielen heef geleend of we konden het al vergeten. We zijn doorgereden naar de Elzelestraat. Aan de Paters zijn we opgelepeld door een trucker uit Kroatië met een lading Epo voor de Wielerschool . Luc zijn fourchen geplooid gelijk moeder Theresa op ’t laatst van haar leven. Mijn eigen fourchen zo buiten gebruik een parkeermeter in Ronse.

Nog een chance dat Pol Kerckhove just onderweg was naar een spoedcursus van ’t OCMW waar ze u op speelse wijze het onderscheid leren tussen denigreren en degeneren, tussen incontinentie en incompetentie. Met zijn Jeep bracht Pol ons tot bij bij Velos Cyriel Vanderkimpen. Luc kreeg een Kettler Oxford, ik een Torck Deinze.

Vandaar zijn we naar de Zonnestraat gereden. Op de Steenbrugge zijn we opgeschept door Uitzonderlijk Vervoer met erop een deeltjesversneller voor Iran. Onze velos waren goed voor de Kringloop. Nog een chance dat Jacky van Jacky Sport just passeerde. Die gaf ons twee City Bikes met erop de stickers: ‘Ronse Stad op Wieltjes’. Wij door naar de Saint-Sauveurstraat. Aan Pessemiersbrug zijn we opgeschept door een Moldaviër met een container vol Birmanezen. Luc lachte maar groen. Nog een chance dat Cyriel Van Hauwaert van Velos Cyriel Van Hauwaert just passeerde. Hij gaf ons twee Country Bikes met de stickers: ‘Ronse, genieten midden in het groen’.

Het zag ernaar uit dat we onze tocht toch zouden kunnen beëindigen op de Markt alwaar de Fietsersbond ons opwachtte voor een gastoptreden van de Gepluide Guidounks. Zover is het echter nooit gekomen. Aan de Rooseveltplaats zijn we opgeschept door vier auto’s met een L erop vanachter die allemaal dachten dat ze voorrang hadden en lagen we in de vitrine van de pittazaak. En vervolgens zijn we… maar ik merk dat Luc ontwaakt uit zijn velodroom.

‘Ook genoten van ons fietstochtje, burgemeester?’

‘AFFERTIEF FIETTEN IN RONFE! HET IF NOCHTANF FIMPEL!
VEKER VETEN! FRIJF HET OP VOOR IN DE PAF-PARTOUT’
Walter Ego.

Tekst: Copyright Stef Vancaeneghem & Passe-Partout.
(Illustratie: 'Wielerpeloton de Kruissens op'. 'Mijn geklieder met penseel'.)

DE BENIEUWDE RONSENAAR











GROND SCHUIFT WEG ONDER GEPLAND GIFSTORT

ACTIECOMITE EN BURGEMEESTERS BIJ MINISTER

ASBESTSTORTERS HEBBEN GEEN GELDIGE BOUWVERGUNNING


Met doeltreffende bezoeken van het Actiecomité tegen asbest en van de burgemeesters van Ronse en Maarkedal aan het kabinet van Leefmilieuminister Hilde Crevits zijn beslissende stappen gezet in het verzet tegen het kankergif in onze regio.

Kon het Actiecomité fors uitpakken met het wetenschappelijk stevig onderbouwde en – brandend actuele - argument dat het geplande stort in een onstabiele grondzone ligt en derhalve via mogelijke grondverzakkingen zeer hoge risico’s inhoudt, dan haalden de burgemeesters van Ronse en Maarkedal uit met een definitief sleutelargument in het verzet: de storters hebben géén geschikte bouwvergunning.

Eensgezind verzet op hoog niveau

Hieronder citeren we uit het verslag van Brigitte Minne, woordvoerder van het Actiecomité dat De Benieuwde Ronsenaar via een gunstige wind bereikt:

Brigitte Minne: ‘We konden alle argumenten met de nodige dynamiek brengen. We kregen rustig de tijd om dit stap voor stap op te bouwen. Onze gesprekspartner was één en al oor. Hij was ook wel onder de indruk van onze dossierkennis. Het onderhoud duurde ongeveer een goed uur. Er werd ons gezegd dat Minister Crevits met dit dossier toch wel verveeld zat en niet zomaar de gunstige adviezen klakkeloos kon volgen. Gevreesd wordt dat de beslissing kan aanleiding geven tot een procedure voor de Raad van State. Men wil dus goed onderbouwd beslissen.’

‘Wij zijn er wonderwel in geslaagd om deze ontmoeting naar een hoger niveau te brengen dan het louter 'herkauwen' van de argumenten uit het beroep. Het was hartverwarmend om in Brussel te horen dat de stad Ronse en onze burgemeester onze actie steunden. We hadden het gevoel dat men in Brussel op zoek is naar iets dat de minister in staat stelt om - tegen de gebruiken in - het gunstig advies van de gewestelijke milieucommissie niet te volgen. Hoop doet leven.'

Geen geldige bouwvergunning

Zoals burgemeester Luc Dupont ons vrijdag al meldde (zie onze eerdere berichtgeving daarover) hebben de burgemeesters van Ronse en Maarkedal een megatroef op de tafel liggen om het asbeststort tegen te houden.

Want ook al levert minister Crevits - tegen alle gezond verstand en globaal streekverzet in - een gunstig advies: het ontbreekt de storters aan een geldige volledige bouwvergunning.

Begin juli leverde de stad Ronse immers een bouwvergunning af aan de firma Bohez, de vorige eigenaar van de groeve. Die geldt echter enkel voor een stortplaats waarop géén asbesthoudende materialen gestort worden.

Dus, zelfs met een milieuvergunning van minister Crevits op zak, kunnen de gifstorters zonder bouwvergunning niet aan de slag.
Daarvoor zijn immers zowel een milieuvergunning als een bouwvergunning nodig. Voor zover bekend heeft de firma ook nog geen enkele stap gezet om de onvolledige bouwvergunning uit te breiden.

Klare taal

Aan de ene kant heeft minister Crevits nu voldoende argumenten om met een goed onderbouwd dossier de milieuvergunning te verwerpen. Zonder daarbij een procedure bij de Raad van State te riskeren. Aan de andere kant pakken de burgemeesters van Ronse en Maarkedal uit met een sleutelargument: zonder bouwvergunning geen stort. Die vergunning is er niet en komt er niet.

Minister Crevits zal nu nooit meer kunnen zeggen dat ze het allemaal niet geweten heeft. Geen asbest in de longen van onze kinderen en kleinkinderen.

23 oktober 2007

LA VIE EN PROSE


‘Toujours là toi, à faire le scribouillard?’
Sa moue m'esquisse tout le dégout pour la gente de noircisseurs de papier. Depuis toujours il me range du côté des empêcheurs de tourner en rond et autres ‘emmerdeurs publics’. Il est du genre à changer de trottoir pointant le nez vers les astres, plutôt que de s’abaisser à saluer des minus de mon espèce. Mais là il n’a pas le choix. Le hasard nous plante dans la même loge de ce club de foot qui défend la Belgitude. Ce soir: contre les Tottenham Hotspurs.

Une mi-temps déjà, qu’il m’empeste l'air des volutes bleuâtres de son cigare. Le rechauffement de la planète, c’est lui. Rien qu’avec sa collection de Davidoffs il ferait fondre les neiges du Kilimanjaro. Ses humidificateurs pourraient reboiser tout le Sahel.

‘Pour moi tous les journalistes sont des fouille-merde’.
‘Belle rencontre’, je lui dis. ‘Dommage du contre. Est-ce que je n’ai pas raison? Anderlecht champion’.
‘Tous des fouilles-merde... Enfin je ne dis pas ça pour toi.’

Bien sûr que non. Quoi que.

‘Qui ça regarde si Bill se fait sucer le cigare à La Maison Blanche? Tout le monde à droit à sa pause-gaffe.’

Il se suce du feu lui, dans son volumineux Montechristo. Et des champignons, genre roman de Boris Vian, dans les poumons. Il me jette un regard pour voir l’effet de ses dires. Me souffle en prime ses nuées cancérigènes. A l’évidence il veut me voir crever sur place. De préférence sans acharnement médical. Ni soins palliatifs.

‘Ils méritent de gagner’, je lui lance. ‘Est-ce que je n’ai pas raison?’

Il me sort l’histoire de Mitterrand & Mazarine. D’Albert & Delphine. La liberté du père de famille. L’opportuniste de Dutronc, pas de doute: encore lui. Depuis des decennies qu’il retourne sa veste. Toujours du bon côté. Mistral gagnant à tous les coups. L’université de la rue, puis marchand de paroles. Dans le vent il l’est depuis toujours. Même qu’il a fait fortune avec: il vend du vent.

‘Tu vois ces panneaux publicitaires qui défilent autour du terrain? C’est nous. Avoue que ça t’embouche un coin.’

Il dit ‘nous’ quand il parle d’une de ses multiples sociétés écran ou plutôt: paravent. Avec siège social oû tu ne payes pas d’impôts.

‘Jonathan Legear est en forme’, je lui dis.

‘Mais dis-moi, mosquito’, qu’il me poursuit, ‘qu’est-ce que ça gagne la journaille comme salaire de pauvre? Juste de quoi te payer un Resto Du Coeur avec Ticket Restaurant du patron?’

Il me tape l’épaule, s’esclaffe. Fier de lui. Comme d’habitude.

‘Ou tu fais ça juste pour voir les matches de foot à l’oeil?’

‘Faut que je rentre. J’ai un papier à terminer.’

Il a l’air de ne pas vouloir me croire.
(Il n’a pas tort. Une fois n’est pas coutume).

Dans les allées du Parc Astrid je respire. Sur le chemin du retour je me choisis Cabrel. En pensant à Elle.

Je voudrais quand-même
te dire
que tout ce que j’ai pu
écrire,
je l’ai puisé à l’encre
de tes yeux.


------------------------------------------
‘La vie en prose’. ‘Journal intimide’.
Autofiction. (Work in progress).
Illustration: 'San Gemignano. Barbouillages sur toile.'
Copyrights: Stef Vancaeneghem.

22 oktober 2007

VADER DAG


201. (*)

Er komen me steeds meer voordelen onder ogen van je voortijdige dood. Al te vroeg heb ik van de begroeting van oma mijn levenskreet gemaakt: ‘Ocharme, dat boontje!' Gemakshalve heb ik me gewenteld in om meelij smekende hypochondrie. Schrijvend, kliederend, schelle klanken blazend. Als een autodidact van het leven, zonder gids noch GPS maar met je sterfdatum als tattoo op mijn hart gebrand.

Gemakshalve heb ik je vroege dood gebezigd als vrijgeleide om de bange te wezel uit te hangen. Faalangst jawel maar verlatingsangst vooral. Want als jij, mijn eigen vader, me al meteen in de steek laat: wie dan niet?

Om te beginnen mama die de berg op rijdt en deze keer nooit meer zal terugkomen. (Vanavond al slaap ik in het weeshuis waar ze vette bouletten onder walgelijke saus op je bord kippen uit vieze ketels). Grootvader die - ondanks nachtelijke smeekbeden voor de beeltenis van Onze-Lieve-Vrouw van Wittentak - toch doodgaat in helse pijnkreten. Esther die met opwaaiende zomerjurk naar Desselgem verdwijnt op de Vespa van haar vrijer Roger. Rare Kathy die naar Holland terugkeert met haar toverfluit. Karoli die weer verdwijnt in zijn eigen verhalen over de verre poesta. Gabrielle die vergeet te ontwaken. Julienne die trouwt met Yvan. Jeannine en Albert die intrekken in hun droomhuisje. Madame De Blauwe die gaat inwonen bij haar uit de Kongo gevluchte zoon. Mijn broers die telkens weer weg gaan naar Ierland naar Bretagne naar elders. Zonnige zus naar het zuiden. Que c’est triste un train qui siffle dans le soir. Allen zal ik ze aldus het grote huis zien verlaten. Steeds minder leven en steeds meer leegte. Ook buitenhuis zal alles altijd weer in duizend scherven uiteenvallen: jongerenbendes, scouts, schoolteams, jeugdhuis, studentenhomes, redacties, filmcrews, theaterbezettingen, muziekbands. Altijd weer datzelfde verlies, diezelfde verlatenheid.
Vastgepind heb ik me, op de nadelen van je dood. Van je spookbeeld heb ik een ideaal gebrouwd, een mythe, een icoon, een idool. De signalen die me onderweg vertelden dat ik daarbij goed fout zat (je krampachtige Patagonische reiskrabbels alleen al) heb ik daarbij doelbewust genegeerd.

Maar nu kan ik, na pakweg tweehonderd kattebelletjes, niet langer onder deze waarheid uit: val dood gewoon. Vergeleken bij vele vaderschappen was je non-bestaan veeleer een luxe. Stel dat je zo’n vader was geweest als die uit een boek van Enrique Vila-Matas over schrijvers die - anders dan ik - stoppen met schrijven.

‘Ik was er erg trots op’, zo lees ik van de Spaanse auteur, ‘dat er een boek van mij was gepubliceerd over de onmogelijkheid van de liefde. Ik gaf mijn vader een exemplaar zonder te bevroeden wat een vreselijke gevolgen dat voor mij zou hebben.’

‘Een paar dagen later dwong hij me, uit verontwaardiging omdat hij meende te begrijpen dat mijn boek een aanklacht tegen zijn eerste echtgenote was, een door hem gedicteerde opdracht aan haar te schrijven in het exemplaar dat hij van mij had gekregen. Ik verzette me er uit alle macht tegen.’

‘De literatuur was juist, net als in het geval van Kafka, het enige middel dat ik had om me me los te maken van mijn vader. Ik zette alles op alles om niet te hoeven opschrijven wat hij me dicteerde. Maar tenslotte bezweek ik. Het was vreselijk. Ik voelde me net een klerk die van een dictator de ene opdracht na de andere in boeken moest schrijven.’

Maar het kon nog erger geworden zijn tussen ons dan tussen (het personage van) Enrique Villa-Matas en zijn verwekker.

‘Toen ik een jaar of twaalf was', schrijft mijn vriend Piet De Moor in zijn ‘Grimmig Heden’, ‘had mijn vader, de Erziehungsanstalt in persoon, mijn blauwe dagboekschrift uit mijn boekentas opgediept en niet alleen gelezen maar ook gespeld. Daarop werd ik aan de keukentafel ontboden, hij aan de ene, ik aan de andere kant. Ik herinner me dat het zwart voor mijn ogen werd, dat ik bijna flauwviel van schaamte en razernij, zo waanzinnig werd ik van opgekropte woede tegen de man die zich niet eens schaamde voor zijn intrusie. Het was alsof hij tegelijk in mijn hoofd, mijn ziel en mijn anus had gekeken. Aan die keukentafel werd ik me er voor het eerst van bewust dat hij daar in alle rust voor me zat, de man die voortaan mijn leven zou beheersen: een in de kleren van een ietwat sleetse pedagoog vermomde tiran, Plato in eigen persoon, de man die maakte dat ik het papier haatte waarnaar ik snakte. Nog lang na zijn dood had ik soms het gevoel dat hij achter de trap op de loer lag om in mijn oor te bijten.’

‘Mijn vader heeft me altijd als een of andere vergroeiing van zichzelf behandeld. Geen wonder dat de vergroeiing zichzelf weg wilde snijden op den duur.’

‘Ik had twee vaders. Een goede, vroege vader die het kind dat ik was op zijn schoot nam om het de sprookjes van Grimm voor te lezen, en een boosaardige, late sprookjesvader die een grimmige wereld voor mijn kinderogen toverde en op de loer lag om me te betrappen op alle mogelijke kwaad dat ik niet kende. Al was ik amper zeven jaar, en al wist ik niet waaraan ik me vergrepen had, toch besefte ik dat de ernst waarmee mijn vader me vervolgde en veroordeelde, me verplichtte om op te gaan in de misdadigersrol die hij voor me had gereserveerd.’

Ik zeg het je: ik kom dus best goed weg zonder jou. Beschouw deze brief dan ook als een kantelmoment. Het besef dat ik je dankbaar hoor te zijn dat jij, anders dan deze Vermaledijde Vaders, altijd al dood was.

Dit is het moment waarop het eindelijk tot me doordringt dat ik me al veel teveel heb beziggehouden met jouw onbestaand vaderschap en al te weinig met het mijne, dat zich dag na dag nog waarmaken moet in duizend bekommernissen.

Ik herinner me niet dat ik mijn drie bloedjes veel uit Grimm of uit dat Grote Kabouterboek heb voorgelezen. Je bent niet ongestraft je leven lang een pennenlikker. De lieve brieven en latere mails die ze me zelf schreven, koester ik wel: als reliekjes.

En jij, dode ouwe, koester je mijn briefjes? Of gaan ze ook alweer aan jou voorbij? Zoals jouw leven aan het mijne.

‘Vader Dag’. Brievenroman. Copyright Stef Vancaeneghem.
(*) Na hertelling ab initio.