31 oktober 2008

DE NALATENSCHAP













Hoofdstuk 14.


Henri Lagache

‘Les boches m’ont interrogé à Gand. J’avais reçu une carte d’invitation de Vogel. Je me trouvais numéro un sur sa liste noire. Un officier Allemand m’a dit que Vogel dressait les listes. Vogel, je le connais depuis longtemps . Un jour, il est venu chez moi. Il m’a dit qu’il pouvait faire une bonne affaire. J’ai cru que c’était un bon. Il avait été volontaire de guerre. Si vous saviez quelle canaille il est. Je puis vous dire plus, je ne l’ai jamais dit avant. Il est malpropre ce type. Il a vidé les caisses que j’avais fondées. C’est une canaille, ce type-là. C’est la plus belle canaille que vous avez jamais vue’.

Vogel

‘Ze aanvaarden me niet. Voor hen blijf ik voor altijd dat schoolmeesterke uit Petegem. Ronse is een lastig, moeilijk te doorgronden stadje. Wie van de heuvels nederdaalt in de stadskom, blijft voor altijd een indringer. Je moet zelf van elders zijn om dit aan alles te voelen. Dat wantrouwen, dat neerkijken. Ze vertrouwen je nooit helemaal.

Ze zeggen: wie denkt dat boerke wel dat hij is? Dat hij het ons hier eens gaat komen vertellen? Als je je naar hun zin al te ondernemend opstelt is het van : wat denkt die wel? Dat gaat nooit lukken. Anders was het ons zelf toch allang gelukt zeker? Of niet soms? Als het je, ondanks hun tegenkanting dan toch lukt om de kop op te steken zeggen ze: jaja nu werkt het misschien wel. Nieuwe mesjes snijden altijd goed. Maar blijven duren, dat is nog wat anders. Je zal wel zien hoe hij vroeg of laat op zijn bek gaat. Als je door dit alles uiteindelijk dan inderdaad och op je bek gaat: zie je wel? Wat hadden we gezegd?

Mijn schoolmeesterstudies in het verre Sint-Niklaas-Waas waren minder vervreemdend dan mijn ervaringen met het leven hier in dit dal.

Acht frontstrepen. Acht frontstrepen hou ik over aan de Grote Oorlog van ’14-18. Bij de doorbraak van de Duitsers was ik forteresse-soldaat in Antwerpen. Toen we ons met het Belgisch leger moesten terugtrekken, zijn we met mijn compagnie eerst te voet naar Zelzate getrokken. We waren zonder wapens gevallen. Op zeker ogenblik zijn alle forteressecompagnieën dan omgevormd tot Compagnies de Travailleurs. Niet alleen ik, maar alle fortressesoldaten hebben in Wulpen met de schup gewerkt.

Omdat ik de taaltoestanden in het Belgisch leger beu was, heb ik ooit een keer een brief geschreven naar Floris Prims die in Londen uitgever was. En ook een brief aan Van Cauwelaert, die in Holland zat en Vrij België uigaf. Mijn legeroversten hebben die brief onderschept. Ze hebben mij daarover ondervraagd. Uit hun vragen bleek dat ze meer achter Van Cauwelaert zelf aan zaten dan dat het allemaal om mij draaide. Later ben ik nog eens ondervraagd door mijn legermajoor.

‘Vogel, weet ge wel dat ik u voor dergelijke brieven kan doen fusilleren.’
‘Doe het dan maar direct’, zeg ik hem.

*

Na de Grote Oorlog ben ik in de politiek gegaan. Schepen van deze stad en lid van de Kamer van Volksvertegenwoordigers voor de Vlaamse Katholieke Volkspartij. De lokale francofonie haat me. Ze verwijt me dat ik met mijn scherpe Vlaamse standpunten hun unitaire Katholieke Partij heb doen splijten. Dat ik de Franstalige katholieke industriëlen heb weggejaagd naar hun eigen stek in de Patria aan de Zuidstraat. Ze verwijten me dat ik tegelijk een socialistenvreter ben en een bourgeois-hater.

Ik heb bijna niks dan vijanden in deze stad nu. De socialisten. De communisten. De hele francofonie. De bourgeoisie. De koppige Volksbonders die me niet volgen en boos op me zijn. De Witte Brigade. Alleen de zogeheten Zwarten en hun Zwarte Brigade steunen me. En voor de Duitsers is het ook nooit goed genoeg….

Zovelen willen mijn vel. Twee aanslagen heb ik al overleefd. De verplichte Burgerwacht wordt me in de stad bijzonder ten kwade geduid. De mensen zien er een potentiële hitlijst in voor de Duitsers. Een executie-klare lijst van gijzelaars, bij een eerstvolgende aanslag van het verzet.

Alle geruchten in deze stad over mij zijn mij bekend. Dat ik alle zwarten van de lijst voor de Burgerwacht schrap. Dat ik mijn vriendjes spaar. Dat ik namens de Kreiscommandantur, de Gestapo en de Feldgendarmerie kaartjes stuur vanop het stadhuis. Dat ik van iemand 25.000 Belgisch frank gekregen heb.

(Dat klopt, ik heb er versieringen mee uitgevoerd op het stadhuis).

En ja nu en dan krijg ik ook wat boter. Heb ik daarom boter op het hoofd? Wie eet er tegenwoordig geen boter buiten het rantsoen? Ik heb een familie van elf. Nooit sla ik een voorraad op. De dag nadat ze bommen op mijn huis hebben gesmeten, is de hele buurt in mijn huis geweest. Heel de stad weet ondertussen dat ik toen maar twee broden in mijn kelder liggen had. Was het anders geweest, dan was het wel de stad rond gegaan. Soms laat ik mijn kinderen komen op het stadhuis, om mij te helpen bij mijn werk als burgemeester. Echter alleen als ik veel overwerk heb. En hoogstens voor enkele dagen. Zoveel wordt me aangewreven in deze stad. Als ik mijn kinderen aan het werk zet, zeggen ze: Vogel misbruikt zijn macht om zijn kinderen werk te geven. Hij moet nogal eentje veel geld krijgen van de Duitsers. Dat hij er zo zijn huisgezin voor laat leeglopen.

Na de bomaanslag op mijn huis zijn de Belgische procureur en het parket nog dezelfde dag bij mij afgestapt. Dat gebeurde zonder enige vraag van mijnentwege. Na de aanslag op mijn persoon is hetzelfde gebeurd. Ik lag in het hospitaal. Ze zijn me daar op mijn ziekbed komen melden dat ze een onderzoek gingen instellen.

Ik ben niet bang….Naarmate de oorlog vordert en de geallieerden terugvechten worden zoveel verzinsels verteld over mij. Het is waar dat ik op mijn uitnodigingen voor het stadhuis niet altijd opschrijf dat het voor de Feldgendarmerie is. In het begin van de oorlog deed ik dat wel. Maar dan komen ze niet af. Op 1 maart op 20 augustus en op 23 augustus ’44 heb ik het er niet bijgezet. Twaalf mensen. Twaalf weggevoerden naar Duitsland. Misschien had ik het er bij moeten zetten, dat het voor de Feldgendarmen was. Misschien ben ik onvoorzichtig geworden…

Alles wordt me nu aangewreven. Dat ik plakbrieven laat uithangen om stoffen, kledingstukken en wol te verzamelen voor de Duitsers die aan het oostfront tegen de bolsjewieken vechten. Dat ik de plakbrieven bestel en betaal. Dat ik voor mijn benoemingen op het stadhuis de voorkeur geef aan Duitsgezinden, de zwarten rondom mij. Dat ik het verwaarloos die benoemingen uit te plakken en bekend te maken. Dat ik de Duitsers help bij het opsporen van de bemanning van een gevallen Engelse Spitfire. Dat ik tegen de Belgische grondwet in aanvaard om burgemeester te zijn van Amengijs.

Dat ik de vijand help met mijn tweehonderd hoofdartikels in Het Volk van Ronse. Dat ik economische en politieke samenwerking bepleit met Duitsland. Dat mijn verantwoordelijkheid des te groter is om de grote invloed die ik heb op de bevolking. Dat ik als volksvertegenwoordiger spreek tot mijn politieke volgelingen. Dat ik nu zaai op een terrein dat ik jarenlang heb voorbereid. Dat ik mijn stadsgenoten verklik bij de Duitsers.

Dat de arrestatie van Mariette De Moor een gevolg is van mijn verslag over de communistische betoging voor brood. Dat schooldirecteur Adolphe Hullebroeck door mijn verslag over het applaus bij de proclamatie van de Engelse lessen in de gevangenis zit. Dat Emiel Aelgoet door mijn rapport drie maand geschorst is als ambtenaar. Dat ik Gilbert Kerckove naar de Feldgendarmerie heb gelokt. Dat ik dat verslag heb gemaakt over het zingen van ‘Naar Wijd en Zijd’ door Clement Van De Vorst. Dat ik de Duitsers de namen van vooraantsaande communisten doorspeel. Dat ik hen een verslag heb bezorgd over het stukslaan van de ramen van SS’er Neyt.

(…Van die twaalf personen zitten er nu nog zes in de kampen in Duitsland….Misschien was dat onvoorzichtig…)

Dat de stad Ronse een boete opgelegd krijgt van 300 miljoen voor de aanslag op mijn persoon. Dat ik daarvan na betaling 400.000 frank commissie heb ontvangen als schadevergoeding. Dat ik alleen voor het geld handel. Dat ik een totalitair Duitsgezinde ben. Dat er door heel mijn leven maar één lijn loopt, die van het verraad. Dat ik van het stadhuis een rattenval maak.

Acht strepen. Plus het Oorlogskruis…. Ben ik een landverrrader? Soms spoken al die dingen door mijn hoofd, hier op mijn bureau. Maar bang ben ik niet.

'De Nalatenschap’. Roman.
Copyright: Stef Vancaeneghem.
(Hoewel 'De Nalatenschap’ gebaseerd is op historische feiten en authentiek bronnenmateriaal, gaat het hier om een literaire interpretatie. Verantwoording van de bronnen cfr.9.08.2008)