26 november 2008

BLUE MOON













Hoofdstuk 43.

We zijn immens rijk nu. Voor wereldberoemde artiesten is dat geen cadeau op het niveau van de scheppende daad. Ons creatief vermogen wordt letterlijk verteerd door teveel weelde. Alle Snukkende Snaren wonen tot overmaat van ramp allemaal bijeen, op welgeteld een paar cols van elkaar. We leiden een ondraaglijk licht bestaan in de gebakken lucht van deze zwoele, immer onweerachtige Maritieme Alpen. We hangen in het luchtledige tussen mythe en werkelijkheid, vullen onze dagen met ledigheid.

Rod, onze nieuwe frontzanger, bezet met zijn hofhouding poezen in zijn eentje de hele bovenste étage van de Monte-Carlo Beach. Hij speelt er hele dagen met zijn gigantisch Märklin-treinnet dat hij telkens weer laat ontsporen tot immense treinrampen.

Ron, onze nieuwe gitarist, probeert in zijn privé-hotel bovenop de Turbie aan de lopende band Russische matroesjka’s te versieren.

Mick, een mislukt zanger die we van compassie bij ons hebben opgevangen, scheurt als een puber op zijn rollerblades over de Promenade des Anglais.

Bill, onze ex-basgitarist, komt alleen nog uit zijn arendsnest bovenop de Col d’Eze om onze strapatsen digitaal te strikken. Hij wil de geschiedenis van onze ondergang vereeuwigen, voor onze fans all over the world.

Marie-Lou en Jeannien, onze backing-vocals, verzwelgen traag maar zeker in hun wellness-blubber.

Daar bovenop zorgen tientallen groupies rondom ons voor de nodige turbulenties tussen de clans die de Snukkende Snaren tot strijdtoneel maken van elkaar bestrijdende aandeelhoudersgroepen. We lijken wel een grootbank. We zijn de inzet van vijandige overnames.

*

Zelf heb ik ver van dit alles een verborgen stek gevonden aan het water. Aan de westkust van de Cap Martin. Ik verblijf er in de laatste woning van William Butler Yeats. Nu de uit de hand gelopen muzikale grap met de Snukkende Snaren op haar eind loopt, wil ik me definitief terugtrekken in de anonimiteit.

Ik probeer hier nu een totaal onbekend schrijver te worden. Het lukt me maar niet. Ik heb een enorm imagoprobleem. Om van mijn ego nog te zwijgen. Als didgeridoospeler ben ik veel te wereldberoemd. Ik droom van een armoedig bestaan, in de anonimiteit van deze schrijfkamer die ooit die van Yeats was.

In werkelijkheid krijg ik hier alle welstellende en geslaagde aboriginals uit Down Under op bezoek die me beschouwen als een levende legende. Ik probeer hen uit te leggen dat ik er definitief mee gekapt ben. Ik toon hen de didgeridoo die ik bij wijze van een of ander verdrongen verlangen, boven mijn bed heb opgehangen. Ik probeer hen uit te leggen dat ik nu een onbekend schrijver ben.

Maar nee, ze geloven me niet. Ze willen me op de foto met mijn didgeridoo. Wat ik schrijf, mijn duizend gedichten, mijn tientallen filosofisch doorleefde reisverhalen (bijvoorbeeld mijn meesterwerk ‘Zen en de Kunst van het Vespa-onderhoud’), mijn grote Bildungroman van meer dan duizend vellen, mijn ‘Bootberichten’ uit New Foundland, het interesseert hen allemaal geen moer.

(Of ik toch maar dat streepje didgeridoo wil blazen waarmee de Snukkende Snaren zo wereldberoemd geworden zijn. Yesterday?)
*
Ik doe er nochtans alles voor om een authentiek, verguisd en onbekend schrijver te worden. Ik werk me daartoe doorheen alle praat van Bukowski, wroet me door de schrijfrollen van Kerouac, pijnig mezelf met John Dos Passos, slaap in bij Faulkner, kom op adem bij gevilde stierenkalveren van Annie Proulx, imiteer John Fante in zijn verraderlijke eenvoud, leg een hele collectie Moleskine-schriftjes aan om elke ingeving van het moment in te noteren.

Niks helpt: ik ben en blijf de beroemde didgeridoospeler van de Snukkende Snaren.

William Butler Yeats kreeg hem in 1923, de Nobelprijs. Deze plek heeft dus alles om er te schrijven. Yeats probeerde het en ging dood. Van verveling, ik zweer het je. Hij dacht dat hij hier rustig forever young zou kunnen blijven liggen. Met uitzicht op Monaco.

Zijn fans hebben hem gered. Ze hebben na tien jaar zijn stoffelijk overschot versast naar zijn ware bestemming in de parochie van zijn bompa die daar met de kleine Yeats altijd op een bank placht te zitten, naast het standeeld der gesneuvelden. Drumcliffe. County Sligo.

Oh Irish men
forget the past..
Wake up for
the diddle
of the di-doo-day…
*
Het valt niet mee om onbekend te willen blijven. Nochtans, er zijn er zovelen die het wél lukt. Maar nee, alles wat ik onderneem, staat hier meteen in de Nice-Matin en wordt ‘s anderendaags overgenomen door de wereldpers.

(Mijn privé-mails naar mijn vriendin Ségolène waarin ik haar aanraad van kapper te veranderen, de korte knip kijk naar Martine Aubry. Mijn etentje aan de havenkant van Fontvieille met Tom Boonen. Mijn vriendschap met Barbara Bach & Ringo Starr).

Het wordt allemaal meteen op tinternet en joetjoebe gesmeten.

Maar dat ik als onbekend auteur in stilte voort schrijf aan mijn Opus Magnum ‘La Veuve Clicquot’. Dat dit de verzamelde oeuvres van Proust, Balzac en Henry James zal doen verbleken. Om nog te zwijgen van dat stukske mysticus William Butler Yeats hier op dat plaatje aan mijn voordeur… Nee dat alles gaat er bij niemand in.

Het is of de wereld het mij niet gunt, om onbekend te zijn.


'Blue Moon’. Roman.
Illustratie: ‘Morning has broken’.
Copyright Stef Vancaeneghem.
(De personages zijn fictief, vertelpersonage incluis.)