24 november 2008

DE NALATENSCHAP

















Hoofdstuk 17.

Victor

De achterkant van Stube 3 in Block 7 is maar tien meter verwijderd van de prikkeldraad. Al weken graven we er een tunnel die moet uitkomen aan de oever van de rivier. De toegang tot de tunnel ligt onder de laatste bedden in de hoek. Twee Fransen slapen er. Zij willen het erop wagen, het risico dragen van verklikking of ontdekking. Een timmerman zaagt heel zorgvuldig en geduldig een plank uit de vloer die we vrijwel onmerkbaar kunnen terugleggen na het graven. Iedereen zorgt op zijn manier voor graafmateriaal. Zelf kan ik een olielampje ‘arrangeren’ in de fabriek.

We graven ’s nachts een paar uur door, in ploegen van twee. Dit komt bovenop het labeur overdag, de kou en de vreselijke honger. We geraken totaal uitgeput. Maar we geven niet op. Onze Blocks staan op palen, zo’n twintig centimeter bovengronds. We graven eerst een lange gracht, onder de barak door. Dan duwen we de aarde langs weerszijden onder de plankenvloer. Met de aarde uit de tunnel vullen we de gracht onder de Block.

We graven in onstabiele zavelgrond. Uit onze bedden onder de strozakken plukken we daarom plankjes van 60 centimeter, om de tunnel te stutten. Na weken graven is onze tunnel eindelijk af. Hoogtijd. We zijn totaal kapot. En er is een nijpend gebrek aan plankjes. Vooral zien dat we dit verborgen houden voor onze bewakers. Totnogtoe is het ons allemaal mooi gelukt. Het gat dat uitkomt op de rivier dekken we af met graszoden. Het is wachten nu, op het geschikte moment. Dan wagen we alles of niks. Blijven we hier, dan wacht ons een zekere dood.

*

‘Mützen ab!’

Verzamelen geschreeuwd, geduwd en gestampt aan de galg. Twee uur lang het roffelende geluid van onze houten zolen op de bevroren sneeuw. Als alle Kommando’s binnen zijn, verstomt de muziek abrupt. Duitse stem. Schor geschreeuw. Lange, toornige monoloog. We kennen het ritueel. De man die moet hangen, wordt ervan beschuldigd muiterij te hebben willen ontketenen in zijn Block. Allen horen we de kreet van de stervende.

‘Kameraden, ik ben de laatste. De Engelsen en de Russen naderen!’

We blijven daar met zijn allen staan. Krom, grauw, gebogen. We ontbloten het hoofd. Het valluik gaat open. Het lichaam schokt vreselijk na. De fanfare zet weer in. We marcheren in het gelid aan de laatste stuiptrekkingen van de stervende voorbij.

Aan de voet van de galg kijken de SS’ers met onverschillige blik toe hoe wij langs trekken. Hun werk is gedaan en goed. Er zijn geen mensen meer hier. De laatste hangt boven ons hoofd. De Russen of de Engelsen of de Amerikanen zullen niks meer vinden dan getemden en uitgeblusten. Van ons valt niks meer te vrezen. Geen muiterij. Geen sabotage. Geen opstand. Geen opstandige blik. We zijn al dood. Als we niet vluchten, zijn we al dood.

*

Maar we moeten en zullen het halen. We moeten overleven. Zelfs al ogen we steeds meer als skeletten, één ding pakken ze ons niet af: het vermogen om te weigeren beesten te worden. Daarom blijven we ons wassen zonder zeep, met vuil water. Daarom drogen we ons af met onze jas. Daarom proberen we toch elke dag onze schoenen te poetsen. Daarom blijven we rechtop lopen. Niet uit ontzag voor de nazidiscipline, maar om te blijven leven. Om niet te beginnen sterven.

De KB is de afkorting van Krankenbau, de ziekenbarakken. Het zijn er acht. Precies gelijk aan alle andere barakken maar ervan gescheiden door een hek. Weinig gevangenen blijven er langer dan twee weken, niemand langer dan twee maanden. Binnen die termijn zullen we doodgaan of beter worden. Wie de neiging vertoont om te herstellen, wordt in de Krankenbau behandeld. Wie achteruit boert, gaat naar de gaskamer.

*

Dezelfde droom. Steeds weer opnieuw. Ik ben weer thuis, in Ronse. Ik heb zoveel te vertellen. Maar de anderen luisteren niet.Wat ik te vertellen heb, laat hen zelfs totaal onverschillig. Ze praten door elkaar, doen alsof ik er niet ben. Mijn vader kijkt me aan zonder iets te zeggen, gaat weer voort. Ik vertel mijn droom hier aan Theo. Hij heeft ook al zoiets gedroomd zegt hij. En nog andere gevangenen ook. Misschien dromen wij hier allemaal hetzelfde. Waarom geloven ze ons niet? Omdat het zo onwaarschijnlijk is? Wat is de zin van het leven? Er bestaan hele boeken vol filosofie over. Voor ons ligt de vraag hier veel eenvoudiger. Hier en nu is de zin van ons leven: de lente te halen.

Bij zonsondergang gaat de Feierabend-sirene die het einde van het werk inluidt. Het betekent voor ons een paar uur wat minder honger lijden. Er wordt niet geruzied. Onze bewakers zien voor eventjes geen aanleiding om ons te slaan . Een paar uur kunnen we ongelukkig zijn op de manier van vrije mensen.

De SS’ers azen op onze gouden tanden die ze vroeg of laat uit onze levende of dode kaken gaan rukken. Smokkelwaar die recht vanuit onze mond in hun handen komt. Hun morgenstond heeft goud in onze mond.

Het regent nu dagen aan een stuk door. Buiten het kamp rijdt een boer met zijn kar over onze tunnel, zakt er met zijn wiel in weg. De twee Fransen die boven het gat naar de tunnel slapen worden naar de Bunker gesleept. s’Anderendaags verzamelen geschreeuwd geduwd en gestampt aan de galg voor het ritueel.

‘Mützen ab!’

Fanfare.

'De Nalatenschap’. Roman.
Copyright: Stef Vancaeneghem.

(Hoewel 'De Nalatenschap’ gebaseerd is op historische feiten en authentiek bronnenmateriaal, gaat het hier om een literaire interpretatie. Verantwoording van de bronnen cfr.9.08.2008)