31 december 2008

DE NALATENSCHAP













Hoofdstuk 25.

Vogel.

Maandag 4 september 1944.
Rijkswachtkazerne.


Ze moeten me nergens zoeken.
Ik meld me zelf bij de rijkswacht.
Ik vind dat ik mezelf niks te verwijten heb.

Mij wordt aangewreven dat ik Ronse bestuurd heb als een Duits functionaris. Dat ik mijn stad en mijn stadsgenoten verraden heb. Dat ik van het stadhuis een echt rattenval heb gemaakt. Dat ik lijsten van Ronsenaars opgesteld heb. Lijsten van communisten. Lijsten voor de verplichte burgerwacht. Dat ik de Duitsers aldus potentiële gijzelaarslijsten heb bezorgd, voor hun eventuele represailles na aanslagen van het verzet. Dat ik in ‘Het Volk van Ronse’ niks dan staatsvijandige Duitsgezinde artikelen heb geschreven. Dat ik de mensen ertoe aangezet heb mee te doen met de bezetter. Dat ik de nazi’s en hun Führer bewierookt heb.

Ik kan alles explikeren. Ik kan alles verantwoorden. Ik beroep mij op de Belgische grondwet en de wet van ‘37 over ’s lands bestuur in oorlogstijd. Een wet die de Wetgevende Kamers gestemd hebben precies in het vooruitzicht van de bezetting. Daar staat uitdrukkelijk in dat er voor landverraad sprake moet zijn van ‘winstbejag’ en ‘kwaad opzet’. Van geen van de twee is bij mij sprake.

Ik heb niks anders gedaan dan mijn mening gezegd. Wie er de oorlogsjaargangen van ‘Het Volk van Ronse’ op naleest, zal dat kunnen getuigen. Nooit heb ik deel uitgemaakt van een politieke Duitse vereniging. Met geen enkele Duitser was ik ooit in betrekking voor 10 mei 1940.

Ik weet mij bovendien beschermd door grondwetsartikel 141 dat de vrijheid van mening waarborgt en artikel 18 dat de drukpers vrijwaart. Ik heb alleen mijn mening uitgedrukt. Ik heb aan geen enkele politieke bespreking deelgenomen. Ik heb geen spreekbeurten gehouden, geen manifesten verspreid, geen mensen om hun politieke mening gevraagd. Ik heb op mezelf geleefd. Open en eerlijk heb ik mijn mening over de toestand gezegd. Ik vond dat ik dat recht had. Zoals als iedere staatsburger. Ik vond dat ik bovendien ook als volksvertegenwoordiger zoals alle anderen recht tot spreken had.

Ik heb niemand iets misdaan.
Ik verdien geen dag straf.
Ik blijf erbij.

*

Ik vraag niemand mijn opinie te delen. Ik vraag alleen maar dat ze mij als oprecht aanzien. Ik vraag ook niemand mijn oorlogsbeoordeling goed te keuren. Ik vraag alleen of ze ja dan neen strafbaar is? Of de grondwet en de wetten van dit land er nog zijn voor alle Belgen gelijk?

Er zijn er die mij van alles verwijten. Met veel sluwheid en kwaadaardigheid. Met verdenking in de plaats van bewijzen. Met veelvuldigheid. Om stemming tegen mij te verwekken. Ze verwijten mij dat ik lijsten van de Ronsese communisten heb overgemaakt aan de Duitsers. Dat ik een wachterlijst heb opgesteld na de bomaanslag op mijn huis. Dat ik mensen op het stadhuis heb uitgenodigd. Dat ik hen aldus recht in de val van de Feldgendarmen heb gelokt. Dat ik een instrument ben geweest van de nazi’s.

Dergelijke beschuldigingen zijn alleen strafbaar als het gaat om kwaad opzet. Welnu àlle gemeentebesturen hebben het bevel gekregen om lijsten van de communisten op te maken. Ervoor waren ook al andere bevelen waarbij lijsten van alle Engelse en Amerikaanse onderdanen en joden aan de bezetter moesten worden meegedeeld. Deze bevelen werden door alle gemeenten uitgevoerd. Brussel op kop. Niemand in Ronse is ooit door één van deze lijsten verontrust.

Wat die manifestatie van communistische vrouwen in maart 1942 betreft , de dag van die opstootjes heb ik een delegatie manifestanten ontvangen op het stadhuis. Ik wist niet eens wie ze waren. Ik liet het er gewoon bij. Er waren ondertussen echter ook al tracten uitgestrooid in de stad. Die zijn in de handen van de Gestapo gekomen.

Pas ‘s anderendaags heb ik aan de Duitsers toegegeven dat er inderdaad een manifestatie was geweest en er ook wel tracten rondgingen. Dat deed ik echter pas toen de Feldgendarmen van Oudenaarde zelf al met zo ’n stroobriefje in de hand op mijn bureel verschenen. Ik heb het voorval geminimaliseerd.

Ik ben burgemeester van Ronse geweest van 1941 tot 1944.

Drie jaar en acht maanden.
In totaal 1320 dagen.

Al die tijd zou ik volgens de geruchten Ronsenaars naar het stadhuis gelokt hebben om ze aan de Duitsers over te leveren. Er is daarbij sprake, zo verneem ik in de coulissen, van twaalf arrestaties van Ronsenaars ten stadhuize. Het kan in werkelijkheid hoogstens gaan om zes aanhoudingen, waarvan er enkel nog twee Ronsenaars nu nog in Duitsland zitten.

Iedereen die mij een beetje kent, weet toch hoe ik mijn leven lang al voor de werkmens gevochten heb? En ik zou dan zomaar wetens en willens diezelfde mensen in de armen van de Duitsers hebben geduwd?

Ik heb de afgelopen jaren duizenden mensen uitgenodigd op mijn bureel. Bij die duizenden ben ik helaas welgeteld misschien twee keer nalatig geweest. Volgens de geruchten tegen mij heb ik die keren op mijn uitnodigingen ‘op mijn bureel’ uitgekrabd en niet ingevuld met ‘Feldgendarmerie’ zodat de uitgenodigde Ronsenaars op hun hoede waren geweest. Het kan zijn dat ik dit twee keer ben vergeten. In dat geval spijt het me dat ik aldus die werkmensen last heb bezorgd.

Ze zeggen ook dat de verplichte burgerwacht er na de bomaanslag op mijn huis gekomen is op mijn persoonlijk bevel. Wat dan met de plakbrief van de Oberfeldkommandantur van Gent? Daarop staat dat de burgerwacht is ingesteld als straf voor de storing van de binnenlanse orde.

Dat de orde toen wel degelijk verstoord is, wordt bewezen door het kordate optreden van het Belgische gerecht dat ook zelf onmiddellijk een onderzoek instelde. Nog dezelfde avond zijn de procureur en de onderzoeksrechter in Ronse afgestapt.

Dat de stad Ronse een boete van drie miljoen heeft opgelegd gekregen na die aanslag, daar zit ik voor niks tussen. Deze werd de stad opgelegd door de Kreiskommandantur. Dat gebeurde trouwens al meteen in de eerste dagen na de aanslag, terwijl ik zelf nog in hospitaal lag. Ik heb dat maar vernomen als het al uitgeplakt hing. Van die boete heb ik persoonlijk niks ontvangen. Zij werd betaald met de inkas van de stad.

*

Ik ben burgemeester van Ronse geworden op verzoek van de gouverneur. Onder het Belgisch bestuur van een overigens heel Belgicistische directeur-generaal van de administratie. Door hen ben ik benoemd, tegen de wil van de Duitsers in die hun eigen mannetje klaar zitten hadden als kandidaat. Door mijn tussenkomst wou ik beletten dat er in Ronse ergere dingen zouden zijn gebeurd.

Er wordt me verweten dat ik affiches heb doen uithangen waarin ik de Ronsenaars heb aangemaand heb tot kalmte. Als ik al de wetteksten herlees over de plichten van de burgemeester in bezettingstijd, dan ben ik er heel gerust in.

Ik verzoek jullie om proces-verbaal op te maken van mijn verklaringen.

Neen?
Het kan niet?
Geen tijd voor?
Beters te doen?
Ben ik dan al een vogel voor de kat?

'De Nalatenschap’. Roman.
Copyright: Stef Vancaeneghem.


(Hoewel 'De Nalatenschap’ gebaseerd is op historische feiten en authentiek bronnenmateriaal, gaat het hier om een literaire interpretatie. Verantwoording van de bronnen cfr.9.08.2008).