05 januari 2009

DE NALATENSCHAP
















Hoofdstuk 27.

Victor


Mittelbau-Dora. Voorjaar ’45. De gonzende geruchten over de invasie van de geallieerden in Normandië, het finaal offensief van de Britten en de Russen, de mislukte aanslag op Hitler ontketenen hier in ons kamp telkens weer nieuwe golven van hoop die algauw weer even snel wegdeinen. Gegrepen als we nu zijn door de tristesse van elk moment. Dag na dag voelen we onze krachten helemaal wegebben. Onze wil tot overleven dooft uit als een kaars. Onze gedachten stompen af. De bevrijding lijkt zo ver weg van ons. Honger en wanhoop beletten ons er nog langer echt in te geloven. We weten niet eens meer wat vrijheid betekent. Voor ons staat de geschiedenis stil. Is ze definitief afgelopen. De beschaving heeft haar eindbestemming bereikt. Hier. In dit kamp.

Hevige bombardementen. In de fabriek naast het kamp zwoegen we in het stof en rokend puin. We beven als beesten. Plat tegen de grond gedrukt door de woede van de vliegtuigen boven ons. ’s Avonds keren we terug naar onze barakken. Doodmoe en uitgedroogd van dorst. Met onophoudelijke krampen van de honger.

In het kamp heerst gaandeweg de grootste wanorde. De nazi’s verliezen vat op hun vernielingsmachine. Geen water meer om te drinken of ons mee te wassen. Geen soep meer om krachten op te doen. Geen licht om ’s ochtends onze schoenen en kleren te vinden in deze duistere tierende hellekrocht van het Block.

Onze beulen zijn totaal ontredderd. Traag ontwaken ze uit de lange droom van hun totalitaire heerschappij. Sommigen schijnen de dreigende verdoemenis al voor zich te zien, in de flitslichten boven ons kamp. Op elk gezicht lezen de SS’ers nu onze spot en ons leedvermaak. Het verdubbelt hun razernij. Het is onze laatste vorm van verzet. Tot meer zijn we niet langer in staat. Maar het werkt. Ze worden nog gekker dan ze al waren.

Ons wordt de toegang tot hun bomvrije schuilkelders verboden. Als de aarde begint te beven, strompelen we dan maar versuft door de bijtende mist van rookbommen naar het uitgestrekte, kale smerige land rond onze barakken. Daar liggen we dan op de grond over elkaar heen. Als nauwelijks nog levende doden kijken we naar de vuur-en rookzuilen om ons heen.

*

Dag na dag, maanden lang, breng ik mijn maat Theo een stukje brood en een deel van mijn soep. Ik vind voor hem een trui, zij het een vol gestopte gaten. Het belet Theo niet om dag en nacht naast me te liggen rillen als een riet. Van de kou en de koorts. Ik noteer zijn laatste woorden op kartonnetjes die ik voor hem zoek in en om onze barak.

‘Voor mocht je ooit
weer thuis…in Ronse’.

Alsof hij het al weet. Alsof hij al beseft dat hij het niet meer haalt en ik wel. Alsof hij raadt dat het lot mij gunstiger gezind zal zijn.

‘Jij met je konijnenpoot, altijd.’

Aan Theo dank ik dat ik nog leef. Aan het voorbeeld van moed en opoffering dat hij me schenkt. Aan het ideaal van vrijheid en rechtvaardigheid dat hij met me deelt. We blijven geloven dat er een rechtschapen wereld buiten deze hel bestaat. We geloven dat je zuiver van gedachten blijven kan, wat de nazi’s ook van ons proberen te maken. We geloven in een wereld, vrij van haat en angst. Uit die verre mogelijkheid van betere dingen, putten we onze laatste krachten.

De menselijkheid wordt hier bedolven onder het puin van wat onze bewakers ons aandoen. De stompzinnige SS’ers, hun twijfelachtige opzichters, hun dubbelzinnige ‘prominenten’ en wij, hun slaven. Alle graden van de krankzinnige hiërarchie die ze hebben gewild, zijn hier nu verworden tot eenzelfde innerlijke leegte.

Maar in de ogen van mijn stervende vriend Theo zie ik een mens. Zuiver en onaangetast. Met nog altijd die prachtige onverzettelijke blik van hem, waarmee hij zich buiten de wereld van de negatie houdt.

In zijn stervende ogen
zie ik de lichtjes
van de eeuwigheid.

Dan weet ik weer dat we ondanks dit alles nog altijd mensen zijn. De totalitaire vernietigingsmachine heeft ons dan wel kapot, maar daarom niet klein gekregen.

6 maart ’45. De nazi’s nemen Theo van mij weg uit Mittelbau-Dora, rukken een stuk van mijn hart uit. Ze sleuren hem naar Nordhausen, dan in konvooi naar Kamp A in Bergen-Belsen. Daar voltooien ze hun collectieve misdaad en ‘selecteren’ ze hun tot werktuigen verworden gevangenen volgens hun ziektebeeld. Tyfus. Tuberculose. Difterie. Behalve Theo zijn er ook de Ronsenaars René Dubois, Georges Dutranoit, Raphaël Gerardi, Jean Huysman, Joseph Van Dille en André Druez. Met hen spelen de nazi’s er verder roulette van wie het halen kan en wie niet. Door de horrortunnel naar de dood. Als ik dit ooit overleef stap, ik nooit nog in een spooktunnel op Ronse kermis.

*
Bergen-Belsen. 15 april 1945. Bevrijding van het kamp door de Britten. Theo wordt door verplegers van het Britse Leger helemaal ontsmet en gewassen. Voor het eerst sinds lang krijgt hij een verse pyjama. Ze leggen hem in een lazaret, ondergebracht in de voormalige kazernes van de Duitsers.

5 mei ‘45. De naam van de bevrijding is voor Theo de eeuwige rust . Hohl Felix, een Duitser die tevoren intendant was bij de Wehrmacht, weet mijn vriend nog net te identificeren op basis van een nazi-gevangenenlijst eer Theo dan haastig begraven wordt. Uit voorzorgsmaatregel hebben de Britten eerder zijn streepjespak met kampnummer onder de grond gestopt, om verdere besmetting en epidemie te vookomen.

Theo wordt met de andere uitgeteerde Ronsenaars Georges Dutranoit en Joseph Van Dille begraven op een snel geïmproviseerd kerkhof bijgenaamd Zelt-Theater. Hun graf blijft daardoor voor eeuwig onvindbaar want het Zelt-Theater wordt naderhand meerdere malen herschikt. Jean Huysman en André Druez kunnen pas in de zomer ’45 vanuit het kamp gerepatrieerd worden. Zo slecht blijven ze er al die tijd aan toe.

Zoals Theo het gevoeld had, is het lot mij gunstig gezind. Als ik nog van ‘chance’ kan spreken na al wat ik met mijn strijdmakkers in de nazi-hel heb meegemaakt.

De mantel van een dode Poolse gevangene, met erop de herkenbare letter P, wordt per vergissing op mijn bijna dood lichaam gesmeten. De daardoor iets snellere eigen selectie van Polen door Polen die door de Duitsers voor een evacuatieklus zijn aangewezen, betekent mijn redding.

Dan toch die konijnenpoot, Theo?

*

Traag, heel traag, probeer ik daarna de sporen van het vrije leven in Ronse terug te vinden. Ik hervat het gewone leven en ga opnieuw aan de slag in de bank. Vaak komen de herinneringen aan het kamp mijn slaap tarten. En de nachtmerrie beleef ik algauw in het echt. Dat er niet langer geluisterd wordt naar mijn verhaal. Dat er zogezegd nu wel wat beters te doen is. Dat alle aandacht nu naar het Marshallplan moet gaan. De heropbouw van het land en van Europa.

Bergen-Belsen. Juli 2005. Zestig jaar zijn erover heen gegaan. Zestig jaar eer ik met een neef van Theo de plek kan opzoeken waar hij gestorven is. Zestig jaar eer ik de gebroken draad tussen ons weer opnemen kan, in dit Bergen-Belsen waar mijn vriend van altijd en voor altijd op 5 mei 1945 gestorven is. Daags voor zijn eenentwintigste verjaardag. Om de bevrijding zelf nog te beleven is hij dan al veel te ziek. Buiten bewustzijn. Van de 51.000 gevangenen zullen de Engelsen er amper 13.000 kunnen redden.

Drie dagen na het vertrek van Theo naar Bergen-Belsen is Vogel, op 9 maart ’45, door de Krijgsraad in eerste instantie veroordeeld tot levenslang.

Ik ben een oude man nu. Maar in mijn hoofd en in mijn hart, in alle dalen van mijn herinnering, zie ik Theo met de dood in de ogen.

In die ogen :
de schittering
van de vrijheid.

Tot weldra Theo, mijn vriend.

'De Nalatenschap’. Roman.
Copyright: Stef Vancaeneghem.

(Hoewel 'De Nalatenschap’ gebaseerd is op historische feiten en authentiek bronnenmateriaal, gaat het hier om een literaire interpretatie. Verantwoording van de bronnen cfr.9.08.2008).