26 mei 2009

OVER LEVEN VOOR GEVORDERDEN

De religie die wij vanuit onze eigen traditie het beste kennen is het christendom, en dat lijkt, althans in de gangbare, gepopulariseerde versie, de Zijnsreligie bij uitstek te zijn. Berustend op de tegenstelling tussen de stoffelijke, bedrieglijke wereld van de zintuigen en een hogere, eeuwige werkelijkheid, alsook op de tegenstelling tussen het vergankelijke lichaam en de onsterfelijke ziel, is het christendom volgens de standaardinterpretatie niets anders dan een geradicaliseerde en antropocentrische vorm van platonisme.

De belangrijkste toevoeging van het christendom aan de platoonse ideeënleer is ongetwijfeld de gedachte dat het Allerhoogste zelf kan worden begrepen als een persoon, en wel een persoon die niet alleen het voorwerp is van onze liefde maar die op zijn beurt ook ons bemint. Zulks gold voor Plato, en voor de Grieken in het algemeen als ongehoord: liefde is immers een uiting van verlangen, en verlangen is een symptoom van onvolmaaktheid. Wat volmaakt is, heeft alles al in zichzelf en kan dus niet verlangen naar iets anders. Het goddelijke kan wel voorwerp worden van liefde – en is zelfs het voorwerp bij uitstek van de menselijke spiritueel georiënteerde eros, maar het behoudt zijn goddelijkheid slechts voor zover het zelf geen liefde kent.

In het christendom wordt het anonieme en ongenaakbare ‘goddelijke’ verpersoonlijkt, en wel als God de Vader die van ons houdt als van zijn bloedeigen kinderen. De Ideeënwereld wordt er op slag een stuk gezelliger op, temeer omdat daar binnen de kortste keren ook heiligen en engelen gaan zetelen, alsook de zielen van onze dierbare overledenen, die wij na onze eigen dood in het Paradijs zullen terugvinden. En de dood zelf valt eensklaps niet meer te vrezen, nog minder dan in het platonisme het geval was, want nu betekent hij niet alleen een hereniging met een abstract beginsel, maar een waarachtige thuiskomst in de warme armen van iemand die aldoor op ons heeft gewacht.

Men vraagt zich haast af waarom de christenen eigenlijk nog langer talmden in dit aardse tranendal en niet terstond de bevrijdende sprong maakten naar het eeuwige en gelukzalige hiernamaals. En inderdaad blijkt dit de grote verlokking te zijn geweest van bepaalde sekten uit het vroege christendom, waaronder de donatisten, die naar verluidt in grote scharen zelfmoord pleegden en zich op die manier beroofden van hun eigen aanhangers.

*

De waarheid, schrijft Jacques Monod in 'Le hasard et la nécessité' is dat we niet meer zijn dan een onbetekenende schakel in een keten van toeval en noodzakelijkheid die nergens heen leidt en door niets of niemand is bedoeld. Wij bekleden in het universum geen enkele bevoorrechte plaats, de wereld beantwoordt niet aan onze verlangens maar werpt ons met kille onverschilligheid terug op onszelf.

Het enige wat ons nog min of meer uniek maakt is ons vermogen om dit te achterhalen, in tegenstelling tot de redeloze dieren en de primitieve mensen, die ondergedompeld zijn in een schemerige symbiose met de natuur. Het licht van de wetenschap heeft ons bevrijd uit deze schemering, maar ons tegelijk ook losgerukt uit de magische eenheid van het Oude Verbond.

Sindsdien is het basisgegeven van de moderne mens dat van de scheiding en de afstand, in een heldhaftige maar troosteloz superioriteit ten opzichte van de natuur. Wat wij weten is niet wat wij verlangen – daarom willen wij getroost worden voor wat we weten, maar we kunnen ons anderzijds niet écht laten troosten: iedere troost zal namelijk onvermijdelijk een leugen of een illusie zijn.

De keuze is voortaan slechts nog die tussen een naïeve illusie en een superieur weten: Het Oude Verbond is verbroken. De mens weet eindelijk dat hij alleen is in de immense onverschilligheid van een heelal waarin hij per toeval is ontstaan. Zijn bestemming staat nergens opgeschreven, en zijn taak evenmin.

Onze voorouders konden nog geloven dat ze met het naleven van waarden gehoorzaamden aan een goddelijke wil van het universum en niets minder konden verdienen dan de eeuwige gelukzaligheid. Wij daarentegen weten dat er in het universum geen wil is buiten de onze en dat onze daden niet verder reiken dan het hier en het nu.

Er is geen thuiskomst en er is geen vader. Ons enige thuis is dat van het hier en nu. Maar een veilig onderkomen is het niet, het is de woonplaats van Chronos, die zijn eigen kinderen verslindt. Het worden leidt nergens heen. Er is geen zin of geen richting in het wereldgebeuren. Er is geen heilsgeschiedenis. En er is geen redding.

Uit: ‘Wat blijft’. Patricia de Martelaere. (Essay. Querido).

‘Over Leven voor Gevorderden’.
‘Testitatutes’. Virtueel Dagboek.
Copyright Stef Vancaeneghem.