29 juni 2010

REIS NAAR HET HART VAN HERMES

Met deken Michel T’Joen beklim ik een smalle zijdelingse wenteltrap naar de – nu lege - plek waar Hermes normaal op zijn paard pleegt te pronken. Van daarboven zie ik de eerste Ronsenaars al eens binnen piepen. Bewonderende blikken naar het bijna gerestaureerde koor. Het is: mooi mooi mooi.

Goed dat de Franse revolutionairen de stoelenrij van al die chanoinen hebben laten staan. Ze komen nu pas helemaal tot hun recht. Net als die ene uitgespaarde nis, naar de veel oudere Romaanse kerk. Het geeft het geheel een cachet dat niet misstaan zou in een aflevering van ‘Des Racines et des Ailes’ de uitzending voor de connoisseurs van Europa’s mooiste Europese erfgoed. Want je kan over identiteit tateren in verkiezingsblaadjes, dit is het dus wel echt.

Het hoog koor van Hermes oogt nu gelig wit. Ietwat gebroken, op verzoek van de ‘restaurateurs’. Ook hieraan zijn eindeloze vergaderingen en discussies voorafgegaan. Telkens weer met die ene sleutelvraag voor specialisten: tot welke laag krabben we? Naar welke periode restaureren we terug? Het is immers uitkijken met die lagen. De romp van Hermes (op zijn paard daarboven) blijkt bijvoorbeeld helemaal rot.

‘Zijn duivel is echter wel kwiek en gezond’, grijnst de deken me toe.
A bon entendeur. Tja ’t zijn gouden tijden voor duivels.

Het resultaat van het koor oogt nu heel Norbertijns eigenlijk. Je waant je in hemelse sferen. Nog een Bachje er bovenop en ik stijg al op. Middenbeuk en zijbeuken wachten in al hun grijzigheid op een vlug vervolg van het nieuwe verhaal van Hermes. Het ware al te gek – zelfs voor de patroonheilige aller gekken - dat die tweede en derde fase er nu niet aansluitend zouden komen. Hier dus een oproep tot de zevenendertig betrokken instanties die hun goedkeuring geven moeten, van vooronderzoek tot uitvoering.

De Quasimodo van Sint Hermes

Naast de lege nis krijg ik de geheime plek te zien waar volgens wijlen Albert Cambier ooit iemand zou gewoond hebben in den duik. De Quasimodo van Hermes? Wie weet. Si non e vero e ben trovatto.

Achter de nis: een deur naar de daken zoals in de Sacré Coeur. Ik herinner me de plek die Albert Cambier me in de late sixties al een keer toonde om er met een stem als de grote klok te foeteren op de betonkoningen die Sint-Hermes met hun molens bedreigden tot in de funderingen.

Ik krijg van mijn gedienstige gids ook de prachtige winterkapel te zien en de aanpalende sacristie. Nu mét sanitair. Deze kerk staat dus nu al klaar voor de komende generaties die wel nog kerken zullen bezoeken zonder erin te knielen.

Ik herken beneden ook de zijkapel waarin ik als ‘Ridder van de Fiertel’ in alle vroegte met verkleumde vingers de misdienaarsbel schudde voor scoutsaalmoezenier Jan Vanderkimpen. Lang hielden Vanderkimpen en ik het bij mekaar niet uit. Hij verdween als idealist in de Congolese brousse, ik belandde als journalist in Ronsese jungle.

(Ik kom nog goed weg als ik zie waar Peter Vandermeersch na zijn ommetje bij de VUM/Corelio belandt: bij de keesballen met hun bitterballen. Geef mij dan maar Ronse).

De Hermescode

Bij dit alles toch datzelfde vreemd gevoel van weleer. Toen ik op bloedhete dagen als deze van pure heimwee naar de eerste sneeuw en de geborgenheid van de kerstboom het stalletje zette en errond de glazen bollen met nepsneeuw deed opwaaien. Het kostte me bijna een belezing op de feestdag van Hermes, met optekening in het Zottenboek.

Mijn gids toont me de grote brandkoffer in de sacristie. Hij wil me het eeuwenoude Mariabeeld van Wittentak laten zien dat niemand nog onder ogen krijgt vanwege te broos. Want Maria heeft zo te horen rugproblemen. Hij draait daartoe de geheime Hermetis(ch)code. De koffer blijft dicht. Blijkt vast geschilderd. Er worden twee restaurateurs (of hoe noem je dat, als je geen koks bedoelt) bijgehaald, met cutters. Maar nee.

Net als de Sint-Rombouts vorige week in Mechelen,
geeft ook Sint-Hermes in Ronse zijn geheimen niet prijs.

We duiken samen in de crypte. Als de restauratie erop zit, ga je van de bovenkerk naar de crypte kunnen doorlopen. De toeristische route is dus nu al gepland. We kruipen door naar de oude Karolingische kerk eronder.

‘Het skelet van een van mijn voorgangers’, glimlacht Michel T’Joen.

Hij wil ze helemaal weer restaureren, de ondergrondse kerk. Maar daarvoor moet de chauffage er eerst wel weer helemaal uit. Die hebben ze in de jaren der bouwbarbarij dwars door de oude kerk gedropt. Alles is opnieuw te doen.

Léonard : van Rome tot Ronse

Zaterdag komt monseigneur Léonard naar Ronse. Even tussen Rome en Mechelen door. Mijn gids, de deken van Ronse staat nu met stip genoteerd om snel monseigneur te worden. Hij is dik met de nieuwe Belgische kerkvorst die gisteren in Rome van de paus het pallium heeft ontvangen, een sieraad dat alleen de hoogste gezagdragers van Rome om de schouders krijgen. Hij zal het kunnen bezigen. Maar zaterdag komt aartsbisschop Léonard dus wel zoals beloofd helemaal naar Wittentak om er samen met de devote Ronsenaars Maria te eren op één van de allermooiste plekjes van Ronse.

‘Zelf wil ik liever hier in Ronse blijven’ stelt mijn maat me gerust. ‘Om deze kostbare erfenis van Hermes in schoonheid door te geven aan de volgende generaties.’

Zoiets wil je als Ronsenaar toch horen? Zoiets gaat me dan ook recht naar het hart. Dat is wat altijd klikken zal tussen ons, met of zonder Allerhoogste die ons ziet, of toch maar niet.

Het kleine zinnetje, dat het grote verschil maakt tussen hoop en chagrijn. Tussen geloven in Ronse of hollen achter de schone schijn en alle klatergoud vandien erbuiten. De oude vrijheid van Ronse in ere herstellen. De hele site. Met doorsteek van Markt tot Marktje. Dat is wat ons met zijn allen als Ronsenaar nog te doen staat. Tuupe.

(Foto's: Michel T'Joen. Illustratie Fiertel: Gerard Desmijtere)