23 november 2010

JE SUIS VENU TE DIRE






Een bekende van wie me niet bekend is wat hij doet om bekend te zijn, het maakt ook niet uit, liedjes zingen denk ik (hoe dan ook: op het scherm verschijnen met je opgroeiende kinderen die je niet hebt zien opgroeien volstaat tegenwoordig), zegt in de tv-show dat hij ‘Franny en Zooey’ het beste boek allertijden vindt. Voor de rest meldt hij dat hij zijn snor laat groeien.

Ik ook. Ik bedoel dat ik ‘Franny en Zooey’ ook een schitterend boek vind. Net als ‘Heft Hoog de nokbalk timmerlieden en Seymour een introductie’. En alles wat J. D. Salinger geschreven heeft. Wat niet zo heel veel is. Er zijn er die beweren dat hij wel honderd manuscripten in zijn kluizen had liggen. Nu gaan we weten of dat klopt. Jerome David Salinger is namelijk net als jij de weg van alle vlees gegaan.

Precies om dezelfde redenen als de bekende van dienst in de show hou ik van Salingers verhalen. Die ondergekoeld liefdevolle relaties tussen de broers en het zusje van de familie Glass brengen me onweerstaanbaar weer terug naar de jaren voor Het Grote Spel Begon. Hoe we als de kinderen van de weduwe met elkaar omgingen. Plagen dollen lollen pesten haten liefhebben vechten spelen. Eerst als kids op dat strand. Later als rivalen rond de tafeltennistafel. Weer later als puberende haantjes op onze eerste fuiven. Gaudeamus Igitur. Hoe R. van dat platform springen wou. Hoe hij Adamo nazong, daar stond te waggelen aan de rand van die dakgoot. J’ai pas demandé la vie, on me l’a collée su’l dos. Goed dat je een buitenwipper voor de ambetante gevallen ingehuurd had die avond. Peer op zijn bakkes met de brede slagershand getraind in de kipkap. Nen dop in uw muile kunde gij hier van mij krijgen gij wietie.

Buitenwipper. Het voordeel jezelf uit te geven subito presto wereldwijd (zoals het blad van de missies) en online is dat je de buitenwipper gewoon zijn ding kan laten doen zonder dat hij al meteen zijn tennisballen afgesneden wordt door een Nederlandse uitgeefredacteur die 'sjeekjurietie men' beter vindt klinken. Wist je dat Flaubert al zijn boeken Madame Bovary enzo eerst luidop voorlas aan Théophile Gaultier, Guy de Maupassant en al zijn andere makkers? (Stel je voor dat Piet Huysentruyt of Goedele Liekens met al hun bestsellers uit de Boeken Top Tien...)






En dan later alweer samen, jij en ik. Nu om den brode. Jij na je al ommetjes als cameraman bij Kapitein Zeppos, professor Florquin en Fons Fraters en Annie Van Avermaet en Senne Rouffaer en wie al niet. Jij en ik, samen in dat circus van de slechte smaak. Jij als fotograaf, ik als verslaggever. Samen in de leeuwenkuil daar aan de Wetstraat. Jij zei krabbenmand. Ik vond dat er wat over. Omdat Mensen Belangrijk Zijn.

Ik hou meer van leeuwen dan van krabben. Niet dat ze hoeven te krabben of te klauwen voor Plan B de splitsing van het land ofzo. ’t Is meer een kwestie van bewondering om de sierlijkheid van perfect gedoseerde kracht. De plechtige manier waarop zo’n beest exact doet waarvoor het geprogrammeerd is, in géén tijd vakkundig de nietsvermoedende gnoe neerlegt.

Gods immanente gerechtigheid. Als het al een schepping is, dan is ze in elk geval klote. Het immanente recht van de sterkste.

Geef mij dan maar die andere uitleg. Eerst is er gewoon niks. Geen tijd, geen ruimte. Niks. Juist een héél hete veel te zware steen. Zo zwaar dat er een big bang van komt, de explosie van de implosie en allemaal vonken die uitdeinen tot miljarden melkwegstelsels miljarden lichtjaren ver.

Waar ik het moeilijk mee heb, misschien heb ik een les gemist, is met dat ogenschijnlijk onbestaand sprongetje van niks naar alles. Waarom is er dan gewoon niet veeleer niks gebleven? Ben je nog mee? Ik ook niet. Het gaat allemaal mijn Fjall Raven-mutske te boven.

(Nu de grote filosoof Etienne Vermeersch in diezelfde show is komen vertellen dat slim zijn zeer relatief is en de showmaster dat meteen illustreerde door een foto van de man te tonen in Bobbejaanland, compleet met onnozel Jupilerpetje op zijn kop, voel ik me al veel beter als niet-begrijpende).

De sprong van niks naar alles wordt nog gekker als je daar bovenop moet horen dat, als we rapper zouden kunnen vliegen dan het licht we dan zouden terugkeren in de tijd. Dat we bovendien alle redenen hebben om aan te nemen dat die hele zichzelf scheppende schepping eindeloos uitdeint om dan eindeloos weer in te krimpen, zo weer tot point zero en dan wederom big bang. Zo kan het hier nog lang duren. Hopelijk wordt er een plaspauze ingelast.








Gezien hoe ik de foto heb opgediept die jij nam in Duinbergen? Ik vond hem in de houten reiskoffer waarin vroeger al de spullen voor de zee werden gedropt eer ze met de camions van Edmond Depaire naar ginderachter verhuisden. De foto kreeg ik, mooi ingelijst, van Jeannine. Hij hing altijd al in haar keukentje. Ze wist dat ik er gek op was. Jeannine is dood inmiddels. Haar man Albert op de foto ook en grootvader naast hem ook. Dat wist je al want die ging je voor. Het lijkt wel of jullie met zijn drieën samen de eeuwigheid tegemoet wandelen. Mooi. Je petekind Y. toont me met duim en wijsvinger hoe ook de verhoudingen van de foto perfect kloppen. Hij volgt een bijscholing fotografie. Hoe zou dat komen, ik heb zo mijn ideetje.

Schrijven is als eczeem. Het jeukt aan je vingers en beter word je er niet van. Je schrijft jezelf naar je eigen point zero. Je deint uit met je zinnen en naarmate je langer schrijft krimp je steeds meer in. Schrijven en schrappen. Tot je zelf geschrapt wordt.

Schrijven. In ‘Martin Eden’ lees ik hoe Jack London zich daar van alles bij voorstelde. Hoe hij dacht van zijn pen te kunnen leven met verhalen in de ‘San Francisco Examiner’. Van je pen leven in Vlaanderen. Je bent nog beter af met een aandeel in spraaktechnologie. Dan verdubbel je je winst : twee keer niks.

Het was een rotstreek van je om zo vroeg weg te gaan. Sindsdien werd het almaar minder op dat blad. En op alle andere die volgden. Gone with the wind. Weet je dat onze lieve collega Wimpie D. precies een jaar geleden jouw weg is opgegaan? Met zijn diepgravende reportages wisten onze diep-christelijke zwaar verzuilde broodheren geen blijf. Ze riepen Wim met hun advocaat van dienst tot bij hen daarboven in hun sanhedrin in de Wetstraat. Jongeman je mag de corruptie en het gesjoemel met ontwikkelingshulp aanklagen. Maar doe het dan – in godsnaam - bij onze vijanden, niet bij onze eigen kopstukken. In godsnaam, zo zeiden ze het. Wim en ik steken bij deze tegelijk onze Pelikan naar ze op. Voilà. Zorg jij voor de foto ? Dan mikken we hem op de cover.

JE SUIS VENU TE DIRE.
Copyright Stef Vancaeneghem.