10 november 2010

RONSIES RARITEITENBOEK (27)

PEITIE BABOE




Als je je niet gedroeg, zouden ze Peitie Baboe erbij halen. Daar dreigden ze je mee af. Elke avond hoorde je hem wel ergens bezig ver in huis. Gek van angst werd je ervan. Hij huisde onder de dakpannen. Hij vermoordde de duiven van je grootvader. Hij beet de hond Joekie zijn staart af. En het eekhoorntje zijn kop. Hij doodde al je goudvissen. Hij vergiftigde je parkieten gewonnen op de tombola van de Fancy Fair van de Barrière de Fer.

Op zolder waren er koffers die je omwille van hem nooit durfde openen. In lange donkere gangen bestonden er ingebouwde kasten die je niet inkeek, al brandde je van nieuwsgierigheid. Hij tikte tegen de ramen van je slaapkamer. Hij spookte op alle plaatsen waar je net niet kwam of net vandaan holde.In angstzweet. Je dacht dat je gered was: hij wachtte je alweer op in het koolkot.

Hij ontglipte je richting smidse. Liet bobijnkarretjes zomaar vanzelf van je wegrollen. Verstopte zich achter getouwen. Deed de sirene voortijdig vanzelf loeien. Ratelde in het magazijn ritselde in het schotelhuis bij de muis. Huilde als een weerwolf in de weverij. Danste als de Leviathan, de Satan de Sater in de spinnerij. Schreeuwde als Beëlzebub in de ververij onmenselijke geluiden uit andere werelden en andere tijden.

Je hoorde hem lachen als Duvoo in zijn karretje. Je dacht dat je hem hoorde gillen en krijsen. Hij was de huistrol. De demon. Het Spook der Spoken. Het monsterachtigste aller wezens. Dracula. Frankenstein. Nosferatu. Hij was alle Raven van Edgar Allen Poe, alle Birds van Hitchcock. Hij was de duivel van Hermes op bokkenpoten. Alle heksen van Salem en Ellezelles. Hij was Blairwitch Project in je eigen thuis. Loch Ness in de vijver. Een python. Een kaaiman. Elephant Man.

Soms dacht je dat je hem echt gezien had. In a moonlight shadow. Lang belette hij je te slapen. Dan kwam hij naast je liggen in je donkerste nachtmerrie. Met de jaren kreeg hij je helemaal in zijn greep. Op een dag nam hij finaal totaal bezit van je. Trok hij je met hem mee, naar de Bommels op Zote Mondag. Dan werd je zelf en voor één nacht Peitie Baboe. (Niet te verwarren met zijn tweelingbroer Peitie Loetie).

RONSIES RARITEITENBOEK.
Handleiding voor Ronse.
Copyright Stef Vancaeneghem

09 november 2010

JE SUIS VENU TE DIRE


Six pieds sous terre
tu n’es pas mort.
Six pieds sous terre
tu me frères encore. (Brel).

Ze kwamen er niet uit. Ze zouden je ontgraven, om je te verassen en uit te strooien in kustwateren. Iemand herinnerde zich namelijk, rijkelijk laat als je ’t me vraagt, dat dit je ultieme wens was geweest. Of ze zouden je - na dertig jaar bovenop de Dodenheuvel – gewoon laten liggen waar je ligt. Het voordeel van de twijfel haalde het. En vooral deze oude wijsheid: laat de doden in vrede rusten.

Iedereen dacht het in deze pijnlijke aangelegenheid bij het rechte eind te hebben. Iedereen had het beste met je voor. Iedereen bedoelde het goed. Maar ach ze kwamen er niet uit. Het graf hebben ze bijgevolg in tweeën doen snijden, dwars door je steen heen. Vraag me nu vooral niet waarom. Het gekke is: iedereen houdt nog altijd evenveel van je. Iedereen is daarin oprecht. Daaraan hoeft niet te worden getwijfeld.

Ik heb geprobeerd de partijen te verenigen rond de tedere herinnering. Ben naar het stadhuis gelopen. Dit hadden ze daar nog niet gezien. Het zal wel. Toestemming tot het halveren van een graf? Dan naar de grafsteenkapper. Steen in tweeën? Geen probleem. Ze doen het. Voor geld willen ze je onder beton gieten, verbrijzelen, naar de maan schieten. Mooi afgewerkt dat wel. Met dat nieuwe hulpstukje aan de zijkant om ‘de postume ingreep’ te maskeren en een bakje voor de bloemen. Je graf, als helft van wat je was. Jij die bij leven en welzijn onder ons diegene was die helemaal en onvoorwaardelijk uit één stuk bent geweest.

Mais on ne voit bien
qu’avec le coeur.
L’essentiel reste invisible
des yeux. (Le Petit Prince.)

Laat ze rusten de doden. Het punt is, voor mij ben je dat dus niet. Dood. In mijn hart zit je nog altijd en helemaal uit dat ene stuk. Niks versneden. Niks verbrijzeld. Niks versplinterd. Geen verrassing. Geen verassing.

Ik lees Jim Harrison deze dagen. Doet deugd. Heeft precies gedaan wat jij me voorstelde samen te doen. Dwars door Amerika met zo’n Chrysler en cruise control. Jij de foto’s, ik de verhalen. Hit the road, Jack. Harrison vertrekt uit zijn geboortestaat Michigan. Dan langs Wisconsin, Minnesota, Dakota en Wyoming naar Montana. Veel wilde vrijpartijen onderweg. Veel rock’n roll. Herinner je je onze logé Frank? De stoere ‘Marine Man’ uit Billings die overdag de Russen bewaakte in Flobecq en ’s nachts zijn pree verspeelde in de Rami? Frankie, van ‘Long Tall Sally’. Dansend met zijn great balls of fire en zijn kanon in schietpositie op de gang tussen onze slaapkamers? Misschien moet ik ’s Googelen om te zien wat er van hem geworden is daar in Montana. Misschien is hij ook dood net als jij. Opgepeuzeld door een van die beren waarover hij het altijd had. Geen verdere problemen omtrent zijn graf en de bestemming van zijn restjes enzo.

Googelen? Google? Internet? Zoekmachine? Blog? Facebook Haatgroepen? Vrienden? Ontvrienden? Het zegt je niks. Laat maar. Geen erg. Alles gaat toch zo meteen weer door de grote zandloper. Gisteren hadden we hier Cl. op bezoek. Hij doet het wel nog Cl. naar je gehalveerd graf gaan. Weet je dat ik al zevenzeventig ben? vraagt hij me. Wat rest me? Ik stel hem gerust. Bedenk iets over levensverwachting en verhoogde gemiddelden. Ja voor de vrouwen, zegt Cl. Maar wij mannen. Afgemat. Versleten. Ik probeer iets met hem over Boëthius, de Vertroosting van de filosofie. En de Oude Stoïcijnen. Het verleden dat weg is. De toekomst, onzeker voor eenieder. Jong of oud, maakt niet uit. Als ouderling heb je het allemaal tenminste wel gehad, zeg ik. Als jongeling is van niks zeker of het ooit wel komt. Wat dus telt is nu. Ik mix het met Epicurus, om hem helemaal gerust te stellen want ik mag Cl. dat weet je. Zolang je er bent, is de dood er niet. Als de dood er is, ben jij er niet. Dood ben je dus zelf nooit. Je bent forever young, dat ben je. Dood ben je alleen voor de anderen. Jij bent dus hooguit dood voor mij, niet voor jezelf. Die Epicuristen hebben mooi praten, zegt Cl. Wat doe je met de aftakeling? Met het trage sterven? Ik schenk hem een glas Languedoc in. Helpt bij moeilijke vragen. Vroeger waren ze waardeloos, die Languedocwijnen, zegt Cl. Wat telt is dat ze nu lekker zijn, zeg ik. In het heden leven. Genieten.

Mulisch is dood. Heb je hem al ontmoet? Fier als een gieter, de grote meneer Eén van de Grote Drie. Mooie manspersoon. Ik zag hem ooit staan pronken ten koninklijken paleize, voor een of andere Grote Prijs der Letteren. Paola had alleen oog voor de krijsende baby in zijn gezelschap. Een dandy die Mulisch. Jammer van dat bescheten sjaaltje en altijd dat willen uitpakken met zijn encyclopedische kennis. Doch de mortuis nihil nisi bene. Latijn is in tegenwoordig. Je mag er weer mee uitpakken, zonder pedant te zijn. Volgens een cartoonist in mijn krant vindt Mulisch De Ontdekking van de Hemel zelf maar niks, nu hij er zelf zit. Hij vindt zijn boek beter, wat dacht je.

Ach, lieve J. ik heb je nog zoveel te vertellen sinds je me die dinsdag zei dat je je niet goed voelde. Je wou vluchten voor de kernraketten. Je wou naar Australië. Europa zou het nucleair theater worden. Karel Van Miert had je helemaal overtuigd tijdens onze lunch daar in de buik van Brussel. Hij is uit de boom gevallen bij het fruitplukken, Van Miert. Alleen het heden telt, ik zeg het je toch.

JE SUIS VENU TE DIRE
Copyright Stef Vancaeneghem
Cover: Johan Vancaeneghem.

08 november 2010

DE BENIEUWDE RONSENAAR

BAUVENOOP DEN HUTOND

Aan de ene kant is er champ Mario De Clercq. Heeft het veldrijden met de paplepel mee. Schopt het tot drievoudig wereldkampioen. Ups en dan: downs. Ook wielerkampioenen zijn mensen. Vecht mooi terug. Herwint in zijn tweede leven (eenieder heeft recht op herkansing) respect als gewaardeerd lesgever in de Wielerschool van Ronse. Kiest na wat omwegen voor zijn eigen ‘Super Trophy Mario De Clercq’ consequent voor Ronse. Wielerhoofstad van België, tot spijt van wie het benijdt. Schenkt Ronse op een natte en kille herfstzondag het beste wat zijn sport ons te bieden heeft. Slaagt hij er wonderwel in de Hotondomgeving maximaal te valoriseren voor zijn sport. Schenkt ons het veldrijden op zijn allermooist. Keihard sportief spektakel. Met een superwinnaar Sven Nijs. Bescheiden in de zoveelste triomf. Met grote rivaal Niels Albert na een droomduel als eerlijk en sportief verliezer. Met een paar opgevers, rillend van de kou. Bart Wellens deemoedig toegevend dat moeder natuur hem bovenop de Hootond de baas is. Welgeteld negen gladiatoren van de velo die De Hel van de Hootond trotseren. Duizenden enthousiaste wielerliefhebbers. De cijfers die ik opvang schommelen tussen de 5.000 à 6.000. In elk geval een pak meer dan de minimaal verwachte 4.000. Met zijn allen in de ochtendkranten unaniem vol lof. Voor de organisatie. Voor het schitterend gekozen, overzichtelijk en spectaculair parcours.










Aan de andere kant is er organisator Luc Vandenabeele. Alombekend als ex-keeper van Club & KSK-Ronse. Wielerfanaat in hart en nieren. Aanvankelijk door het wielermilieu ietwat afstandelijk bekeken als ‘de kaasmarchank uit Ronse’. Zoals elk milieu blijft ook de wielrennerij een besloten kringetje waarin elke stek eerst duur bevochten, dan hermetisch beschermd wordt.

Daar niet voor gelaten. Want onderschat Luc Vandenabeele vooral niet. Misschien als marktkramer geboren, maar veel meer in de sacoche dan je vermoedt. Kan incasseren. Waagt zich vooruit als de raskeeper die hij ooit was. Duikt desnoods over krijtlijnen heen. Durft om de kassa van de vzw te spijzen bijvoorbeeld wel eens het aloude sacrale Fiertelgebeuren verwarren met de zweetgeur van sport. Het weze hem vergeven, want wie niks doet. Heeft de koppige kop en het harde karakter van de Flandrien. Mikt Ronse, na dat bewogen WK‘88 met in de hoofdrol Claudy Criquielion- Steve Bauer en als winnaar Maurizio Fondriest weer helemaal op de wielerkaart. Met Belgisch Kampioenschap en Enecotour. En nu dit. Ronse heeft er geen zwaar verlieslatend ‘Wielercentrum van de Ronde van Vlaanderen’ voor nodig.

Luc Vandenabeele koppelt vakmanschap en sportervaring aan gedrevenheid en passie. Liefde voor de velo en voor Ronse. Organisatietalent. Voeling voor volks spektakel en neus voor VIP's-verlangens en sponsoring. Bijzondere feeling voor ‘public relations’. Desnoods met aanvoer van exquise wijnen voor de efemere sterren van het wereldje. Dit alles, al die kleine en grote stapstenen dag in dag uit maken dat Vandenabeele er vandaag voor zorgt dat Ronse con brio en langs de grote poort dik zijn entreeticket heeft verdiend in het internationale veldritcircuit. En het zal Ronsenaar Tom Van Damme, de voorzitter van de Belgische Wielrijdersbond niet zijn die dit zal tegenspreken. Het resultaat is er. Niemand die er nu nog naast kijken kan. Van Vosselaar tot Middelkerke niet. Op naar de internationalisering van de Hotond.

Ik ken de geheime droom van Luc Vandenabeele. Hij heeft hem mij ooit verteld achter het stuur van zijn wagen. Toen we samen ten huize Van Petegem trokken, met het oog op dat Belgisch Kampioenschap. Eerst had hij me zijn zware motor getoond die hij koestert als een reliek. 't Ees de mautau van Beheyt, Steef.



Benoni Beheyt die Keizer Rik Van Looy klopt op het vals plat van de Glorieux. Wiergeschiedenis. Luc Vandenabeele mixt aldus mooi het beste van Ronse van vroeger met dat van nu en dat van morgen. Ik ken zijn grote droom. Ik begin te geloven dat hij hem, bij leven en welzijn, op een dag nog wel eens zou kunnen gaan waarmaken ook: ‘jamais deux sans trois’.

Dat Belgisch Kampioenschap, die Enecoritten blijken alvast stapstenen te zijn geweest naar het grote werk dat Ronse vandaag andermaal herbevestigt als Wielerhoofdstad van het land. Met om te beginnen een te verwachten vaste stek op de internationale veldritkalender. Kijk, dit alles schrijf je als Ronsenaar zoveel liever dan weer een rampverhaal over een leegstaand huis dat ontploft en vijftig diefstallen in de maand september.