17 oktober 2011

NEN NIEVEN DAAG

2.


Bij bosjes en trosjes duiken mijn schoolmakkers ‘vanop den boaten’ ruim voor beltijd op aan het fietsrek tussen de roestige bollen van het nep-Atomium en de van God verlaten Grot der Mirakelen. Het Atomium dient te dienen om de Expo ’58 postuum nog wat extra couleur nationale locale te verschaffen. Gruwelijk gedrocht met anorexia ten opzichte van het origineel. Bijna zo erg als de ‘Penis van Oudenaarde’ aan het rondpunt naar de nieuwe finale van het VIP-circus van Flanders Classics.

Recht vanuit de heuvels rond Ronse komen ze gefietst mijn maats. De rug gekromd boven het stuur. Briek Schotte in jongensversie. Rapper dan de bus die van Leupegem en erger komt. Sneller dan de plomp voorschuivende Dodges, Chevrolets, Buicks en die ene Cadillac Corniche die uit de namaakkastelen boven Ronse nonchalant komen voorglijden en elke ochtend de hele Collegebuurt wat komen voorliegen met hun droom van chroom. Daarbij nu en dan aandacht opeisend voor de vers verworven weelde met een paar extra cilinderstoten in point-mort. Voor elke cilinder meer worden een wever en zijn geliefde ‘picurière’ in de chomage geduwd.

Blozen doen ze mijn schoolmaats onder hun purperen passe montagne, zoals de handgebreide bivakmutsen dan nog onschuldig heten. Ik schrijf u hier over een tijd voor de 28 doden zonder daders van de Bende van Nijvel. Snottebellen snotterend. Niezend. Hoestend. Proesterend. Half bevroren. Kriekegezond. Niks kan hen deren. En al zeker de kille ochtendmist niet die nu in lage slierten over Kruissens en Kwaremont hangt, die hen in de afdaling het zicht belemmert op de camion van het slachthuis. Noch de gladheid van de botte stenen van de binnenstad in this deep dark december. Met Sinterklaas op zijn treinje alreeds wederom in de vitrine van Chaussures d’Isegem. Nous sommes bien à Ronse, une fois.

Hun begroeting op de schoolkoer varieert van een profijtige zeer ingetoomde ‘Jooh gaasten’ tot een zichtbaar verveelde ‘Ho zekere?’ Of een: ‘Allee veruit me zijn hier were ie-jen Roonse’.

Gevolgd door de diepste zucht, in het beste geval.

Andere stijl alvast dan de extraverte Walen met hun smile van hier tot in Montreuil-Sous-Bois en hun onveranderlijke: ‘Salut Stéphane, ça va biloute?’.

De dorpen van de Vlaamse Ardennen zijn dan nog echte dorpen. De kunstenaars hebben er nog geen Montmartrekes van gemaakt. Een neerhof is dan nog een gastverblijf voor echte kiekens, geen Bed & Breakfast voor luxe-kippetjes van TV5. De boer komt alleen naar ‘’t stad’ als hij in De Ronsenaar zijn teveel aan volle vaarzen en jonge geiten kwijt wil.

Mijn speelkameraden op de schoolkoer komen van Kwaremont en Zulzeke, van Louise-Marie en Nukerke. En verderop van Schorisse en Maarke-Kerkem. Hun zware carnassière - we hebben allemaal hetzelfde model van de GROTE TERUG NAAR SCHOOL ACTIE! uit de Nopri op de hoek Markt en Peperstraat– hangt scheef en wankel vastgeklikt met rekkers, halverwege de zijkant van hun bagagedrager. Als je niet uitkijkt, krijg je zo ’n elastiek als boomerang tegen je wezen gekletst. Kan je om een nieuwe bril bij de Opticien van de Ziekenbond in Ons Huis aan de Wijnstraat.

Een boekentas heet dan nog carnassière. In het Ronsies valt het accent weg. Carnassiere. Het woord cartable is voor snobs. Wordt alleen gebruikt door onze leraar Frans, als instinkertje bij thema’s. Boekentas? Carnassière. Nee meneer. Dat is een weitas.


Blozen doen ze mijn schoolmaats onder hun purperen passe montagne, zoals de handgebreide bivakmutsen dan nog onschuldig heten. Ik schrijf u hier over een tijd voor de 28 doden zonder daders van de Bende van Nijvel.

De jongens van de buiten houden van Ronse, wij houden van hen. Zonder hun aanwezigheid op de schoolkoer zou een matchke sjotten hetzelfde niet meer zijn. Wij hebben de grootste muilen, zij de hardste sjotters. Wie een bal tegen de ketel ontvangt, krijgt er de hele sterrenhemel cadeau bovenop tot in de laatste les voor vandaag, Griekse grammatica. De hardste sporters. De beste fysieke conditie. Maar nu en dan spelen we Ronse-Oudenaarde en presenteren we de rekening. Wij zijn dan misschien tamme stadsmussen maar trop is teveel: 2-0. Ha bon.

We hebben geen asem, beweert onze turnleraar. Kijkt maar eens naar die jongens over de bok en op de balk. Zelf kijken ze als eliteturners ondertussen stiekem naar ons op. Heeft alles te maken met de nabijheid van onze verboden cinema’s, vermeend wild nachtleven, bereikbare meisjes van de Sancta. Een grote luchtbel is het allemaal, al beseffen ze dat niet en wij evenmin. Ondertussen persen zij de lucht uit onze bel in hun longen, worden er sterker van. Wij wentelen ons kwetstbaar en broos verder in zelfgenoegzaamheid en kunstmatig opgeklopte weelde. Zoveel beter dan de rest in alles, denken we. Dan komt de fusie van hun dorpen. Worden zij grootstad. Blijven wij achter als bange stadsmusjes. Verweesd en verloren, tjilpend op de prikkeldraad tussen twee culturen.

‘Nen Nieven Daag En ’t kloert ien Ronse'.
Copyright Stef Vancaeneghem

Illustratie: Jacky Stockman, de Zorro van Anderlecht.
Michel Provost.