28 november 2011

AANGETEKEND SCHRIJVEN

‘De schrijver is per definitie indiscreet. Hij is de verrader, der onthuller, de ontdekker. Hij is de vijand van het stilzwijgende verbond, van het duistere familiegeheim, van de mysterieuze samenzwering, van de groep, de club, het genootschap. Schaamtevol, omzichtig, discreet, introvert en innemend in de omgang, zodra de schrijver de pen oppakt, is hij een judas.’ Connie Palmen in haar ‘Logboek van een onbarmhartig jaar’ .

‘Je suis veuf, Sylvie est morte le 12 novembre. C’est bien triste.
Cette année on n’ira pas faire les soldes ensemble.'
(Jean-Louis Fournier. ‘Veuf’)

Er komt nooit een einde aan de problemen van de staten. Tenzij filosofen koningen worden of degenen die we nu koningen of leiders noemen filosofen worden. De ware leiders, zij die het belang van de gemeenschap en niet het eigenbelang dienen, moeten opklimmen tot het inzicht in het Goede en van daaruit handelen’.

Zelf bakt Plato er met zijn Ideale Staat niks van. Onderneemt op vraag van de koning van Syracuse een poging om zijn schone gedachten om te zetten in de praktijk op Sicilië. Gevolg; partijtwisten en intriges en zelf tenslotte weer weg naar Athene. Het zit dan al niet goed met de ratings.

Als zij elkaar op straat ontmoeten
is ’t een kwelen, is ’t een groeten:
tiens, monsieur de Dottenijs,
oh, bonjour madame Matthijs.
Alles wel? Oh oui, oh oui,
ha-ha-ha en hi-hi-hi.
Moi aussi, ah nom d’un chien.
En de kinders? Oh, très bien.
Maar wat zie ik in een wip?
Is dat niet dien vuilen type?
Joat. Hij is ‘t. Ce sale vendu.
Cache-moi sous ton paraplu.
Wat verkocht dienen salaud?
Mais aux Boches des marrons chauds.
On m’a dit du wijnazijn.
‘t Moet toch ‘t een of ‘t ander zijn.
Ouf, hij is nu gepasseerd.
Ik was danig gegêneerd.
Is hij pas niet geacquitteerd?
Joat. Hij wordt gedecoreerd.
Pas un mot ma chère Loulou.
Ik houd ook mijn muile toe,
Want ‘k ben lelijk geëmbêteerd:
zo vlak naast ons gepasseerd.
Niemand is nog gerust in Gent
met dien vuilen, viezen vent.
Bien des choses, madame Matthijs.
Au revoir, de Dottenijs.


'Alarm in Gent'. Willem Elsschot.

Voor Benedictus Baruch de Spinoza (1632-1677) is filosofie een manier van leven. De massa ziet de filosoof vaak als een geestelijk saboteur. Iemand die vaste waarden ondergraaft. Een pleitbezorger van de duivel. Door zijn tijdgenoten wordt Spinoza dan ook beschouwd als de grootste ketter van de zeventiende eeuw.

James Joyce. Ezra Pound. Sylvia Beach. Scott & Zelda Fitzgerald. En papa Hemingway die dat daar allemaal maar zit op te schrijven in ‘La Closerie des Lilas’. Terwijl baby Bumby aan zijn voeten een dutje doet. In een verloren hoekje van de Fnac vind ik een door Gallimard herziene en aangevulde versie van Papa’s ‘Feest Zonder Einde’. Het Parijse feest eindigt veel later met een geweerschot in de mond. In de kelder van zijn huis in Ketchum Idaho. Vele keren heeft hij het zijn bezoekers voorgedaan hoe je dat doet. Zo met die loop in je mond. Le Poinçonneur des Lilas.

Monte-Carlo. Eén jaar voor zijn dood noteert onze enige Nobelprijs er als 86-jarige zijn Gentse jeugdherinneringen (Bulles Bleues). Gentse bourgeoisie-melancholie uit de tijd dat de Nieuwen Bos nog ‘Nouveau Bois’ was. Zelf wordt Maurice , zoals alle Gentse aristocats bij de jezuïeten gedropt. Niet dat vader Maeterlinck een gelovig mens zou zijn.

Maurice : ‘Papa het gaat daar allemaal over de verering van het Heilig Hart van Jezus. Ze willen dat ik lid word van de Congregatie.’
Vader Maeterlinck: ‘Dat es niet iens gien afgauderaaie mier. Dat es sarcuterie.’

Trek je niets aan van wat mensen van je vinden. (Seneca).

Boven de Collines komt de late novemberzon behoedzaam van achter de berken mijn schrijfstek bespieden. Als een snuffelcamera van Google Streetview.