18 juli 2011

DANSEND OP DE PUNT VAN MIJN PEN

SPANNEND BOEK






De clubleden begroeten elkaar aan de bar. Gejaagd alsof ze vanavond nog.
‘Druk druk druk!’
‘Man man man!’
Een ervan draagt een karmijnrode broek. Ik vergelijk de kleur met die van de cherry, in mijn glas cava. Kers wint het van broek.
De een overtuigt de ander van zakelijke relevantie, maatschappelijke vooruitgang, smeltende looptijden in marathons voor managers in midlife.

‘Markleiderschap. Deals. Joint Ventures.’
‘Overnamebod. Geplande beursnotering. Opportuniteiten.’
‘Uitdagingen. China. India.'
‘Die loonindex moet weg.'
‘De sociale zekerheid verlamt het land.'
‘De verpampering moet stoppen.'

Ik prik mijn kersje uit de fluit, gooi het in mijn keelgat, verdwijn achter de deur waarop een bronzen manneken pis tegen de cottage-lak plast. Met mijn kroonjuwelen in de hand boven wat in termen van avant-garde in New York een albasten kunstwerk van Marcel Duchamp heten zou hoor ik second opinions over de lieve vrienden die aan de bar zijn blijven hangen.

‘Hie est ie hij bijkanst failliete.’
‘De stoefere.'
‘'t Gat vul mee schuelden.'
‘Dat meen dje nie?'
'Den dwoezen kluuwt!'
'Mee dedie to nie zekerst?’
'Z'es ze zei ôltijd ôl ’n hiete geweest.’
‘Ze goat hem verrienuweren.'
'An zijn pietse.’

De Grote Bel. Zoals veel vroeger. Grote collegekoer. Kant pianoklasjes. Toen piano nog mocht. Ronde tafels van acht, rond een spreekgestoelte met erop het kamwiel van de club. Vrouwen niet toegelaten. Dit is een mannenclub. Meer dan één Ladies Night plus die Baccara Nacht kan hier niet worden geduld. Meer zou de harde confrontatie van immer groeiende welvaart van de minderheid versus dreigende maatschappelijke ondergang van de meerderheid niet verdragen. Later op de avond word ik geacht het te hebben over mijn schrijvend bestaan. Even alreeds aan de bar een voorsmaakje van wat me straks wacht aan verheven debat: 'En kunde gij doer vaan leeven, van ui penne?'

Doch eerst, zegt de protocolchef, zijn er nog belangrijke mededelingen. Een delegatie is meer dan hartelijk ontvangen in de Champagne. De ballonvaart boven Epernay aangeboden door Moët & Chandon met dégustation in de ballon was een u-nie-ke ervaring. Bijna maakte onze vriend F. die nochtans niet meer drinken mag van onze vriend dr Y. een dodelijke val van al die Brut Impérial. Tegenbezoek verwacht voor de nazomer. Er wordt gedacht aan iets van Outsider. Vlotten op de vijver van Domein Saint-Hubert. Degustatie van Wortegemschen Citroejenever in het bosje op het eiland.

Na de tongrolletjes met puree kneedt de clubvoorzitter mijn curriculum naar de noden van het achtbaar gezelschap. Mijn bestaan in de literaire marge wordt aldus opgesmukt tot proporties die mijn aanwezigheid als gastspreker vanavond moeten verantwoorden. Al is het optreden pro deo. Baat het niet, dan schaadt het de clubkassa niet. Een vriendendienst.

Ik heb het over mijn jongste boek. Over het verzet in tijden van oorlog. Over ellende in de concentratiekampen. Zijn er nog vragen? Onze spreker zal ze graag beantwoorden, zegt de voorzitter. Hij dringt aan, op vragen. De leden zijn aan de sorbet toe. Zitten alweer vervuld van zichzelf in hun omzetcijfers, winstmarges en wie het met wie doet. Dan toch op de valreep. Dat ene vraagje dat de ondraaglijke leegte van het clubgebeuren toedekken moet.

‘Maar is uw nief boeksken spannend?’

Mensen tot nummers herleid. Opeengepakt als beesten in pikdonkere treinen. Mannen, vrouwen, babies. Dagen en nachten onderweg zonder voedsel, drank, sanitair. Op naar de gaskamers en de vernietigingsfabrieken. Nummers van mensen die van pure wanhoop een gat stampen in de plankenvloer van de wagon. Zich in de eerste trage bocht tussen de rails laten zakken. Seconden later al aan stukken gereten worden door de wielen. Maar liever dat nog dan. Wat heet spannend? Een minuut stilte.
‘Voor de rest nog andere vragen?’ aarzelt de voorzitter.
Niemand? Dan is er nu nog een borrel aan de bar.